ECLI:NL:RVS:2024:4681
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 november 2024 zijn beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De minister van Asiel en Migratie had op 30 augustus 2024 besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk te verklaren. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 november 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin vergelijkbare rechtsvragen zijn behandeld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 15 november 2024, en is vastgesteld door mr. B. Meijer, met mr. A.M.L. Hanrath als griffier.