In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 1992, heeft op 12 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister op 30 augustus 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank toetst de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan de beroepsgronden van de eiser. De minister heeft gesteld dat de eiser internationale bescherming heeft gekregen in Italië en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet nakomt. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie in Italië leidt tot verregaande materiële deprivatie.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfsstatus van de eiser in Italië en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij in Italië geen toegang heeft tot basisvoorzieningen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser niet in Nederland mag blijven en moet terugkeren naar Italië. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en bekendgemaakt op 5 november 2024.