ECLI:NL:RVS:2024:431
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen op 22 juli 2022. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 februari 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 21 december 2023 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beoordeling van de grief nader onderzoek vereist, wat niet goed past in deze procedure. Gelet op de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.