ECLI:NL:RBDHA:2023:21692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.7837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor jongvolwassen gezinslid in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar vader, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 22 november 2023 behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De referent, een Nepalese jongeman met een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva), had aanvragen ingediend voor zijn echtgenote, zoon en eiseres, die in Nepal verbleven. Terwijl de aanvragen voor zijn echtgenote en zoon werden ingewilligd, werd die van eiseres afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zijn belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd, vooral met betrekking tot het recht op familie- of gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet alle relevante omstandigheden heeft meegewogen, zoals de afhankelijkheid van eiseres van haar vader en het feit dat zij de enige is die niet wordt toegelaten.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen reden ziet om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiseres dekken, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar vader, [naam] (referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Referent heeft de Nepalese nationaliteit en heeft sinds 2019 rechtmatig verblijf in Nederland op grond van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva). Op 4 januari 2022 deed hij aanvragen tot verlening van een mvv namens zijn echtgenote, zijn minderjarige zoon en eiseres die in Nepal verbleven. Hij beriep zich daarbij op artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft de aanvragen van echtgenote en zoon ingewilligd, maar die van eiseres afgewezen en dit gehandhaafd in het bestreden besluit. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres kan worden gekwalificeerd als jongvolwassen gezinslid en dat tussen haar en referent daarom familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres uitvalt.
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder zijn belangenafweging voldoende gemotiveerd?
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarbij staat voorop dat het recht op familie- of gezinsleven in artikel 8 van het EVRM alleen kan worden beperkt op de gronden genoemd in het tweede lid van dat artikel. Verweerder heeft in het bestreden besluit als enig belang van de Nederlandse staat genoemd het gebruik van regels voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Dat is geen grond in de zin van deze bepaling. Verweerder heeft weliswaar op zitting aangegeven dat de regels voor toelating en verblijf een economisch belang dienen, maar daarmee vindt de rechtbank de belangenafweging nog altijd niet voldoende gemotiveerd gelet op het volgende.
5.2
Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) moet verweerder de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM maken in het licht van de relevante gegevens en de gestelde belangen in dit individuele geval, in onderlinge samenhang bezien. [2] Dat heeft verweerder noch in het bestreden besluit, noch met de nadere toelichting op zitting, voldoende gedaan. Verweerder heeft namelijk nagelaten om alle relevante omstandigheden van het geval mee te nemen en de belangen te wegen in het licht van deze omstandigheden. Hij heeft niet betrokken dat hij referent een gvva heeft verstrekt. Dit suggereert immers dat met de aanwezigheid van referent een Nederlands belang is gediend [3] en dat hij in het onderhoud van eiseres kan voorzien. Verweerder heeft ook niet betrokken dat eiseres de enige van het gezin is die niet wordt toegelaten. Dat zij alleen achterblijft is een relevant belang voor eiseres en bovendien blijft zo onduidelijk waarom in het geval van eiseres de belangenafweging in haar nadeel uitvalt en bij de overige gezinsleden niet. Verweerder heeft verder tegengeworpen dat eiseres als volwassene wordt geacht voor zichzelf te kunnen zorgen in Nepal. Hoe dat zich verhoudt tot de vaststelling dat zij wel wordt aangemerkt als jongvolwassene die nog onderdeel uitmaakt van het gezin en de verklaring op de hoorzitting dat zij als ongehuwde jonge vrouw niet zelfstandig kan functioneren in Nepal heeft verweerder echter niet gemotiveerd in het bestreden besluit. Deze gegevens zijn relevant voor de belangenafweging en hadden dus ook moeten worden betrokken. Op zitting heeft verweerder weliswaar toegelicht dat zijn beleid hem in algemene zin toestaat om ook bij jongvolwassenen een bepaalde mate van zelfstandigheid tegen te werpen, maar waarom hij dat in dit specifieke geval heeft gedaan is niet toegelicht. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Zij ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de belangenafweging te nemen. Dit omdat verweerder de aangewezen partij is om een nieuwe belangenafweging te maken. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 6 weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 februari 2023;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.(Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 April 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1030, onder 3.1.
3.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 24 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15038, onder 11.