In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar vader, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 22 november 2023 behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De referent, een Nepalese jongeman met een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva), had aanvragen ingediend voor zijn echtgenote, zoon en eiseres, die in Nepal verbleven. Terwijl de aanvragen voor zijn echtgenote en zoon werden ingewilligd, werd die van eiseres afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zijn belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd, vooral met betrekking tot het recht op familie- of gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet alle relevante omstandigheden heeft meegewogen, zoals de afhankelijkheid van eiseres van haar vader en het feit dat zij de enige is die niet wordt toegelaten.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen reden ziet om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiseres dekken, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.