ECLI:NL:RVS:2024:4238
Raad van State
- Hoger beroep
- J.C.A. de Poorter
- N. Verheij
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 23 november 2023 het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 november 2023 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de behandeling van de zaak op 11 september 2024, waren zowel de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, als de minister, vertegenwoordigd door mr. I.M. Genee, aanwezig. De Afdeling benoemde ir. G.O. Koopman als deskundige, die op 3 september 2024 verslag uitbracht. De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig behandeld met twee andere zaken.
De Afdeling heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief betrof de rechtsgeldigheid van de elektronische handtekening onder de maatregel van bewaring, welke vraag eerder in een andere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4237) was beantwoord. De Afdeling concludeerde dat de maatregel rechtsgeldig was ondertekend. De tweede grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.