ECLI:NL:RVS:2024:4238

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
202307224/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 23 november 2023 het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 november 2023 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de behandeling van de zaak op 11 september 2024, waren zowel de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, als de minister, vertegenwoordigd door mr. I.M. Genee, aanwezig. De Afdeling benoemde ir. G.O. Koopman als deskundige, die op 3 september 2024 verslag uitbracht. De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig behandeld met twee andere zaken.

De Afdeling heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief betrof de rechtsgeldigheid van de elektronische handtekening onder de maatregel van bewaring, welke vraag eerder in een andere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4237) was beantwoord. De Afdeling concludeerde dat de maatregel rechtsgeldig was ondertekend. De tweede grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307224/1/V3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 23 november 2023 in zaak nr. NL23.35338 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De minister en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de heer ir. G.O. Koopman benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 3 september 2024 verslag uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 september 2024, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, advocaat in Rotterdam, de minister, vertegenwoordigd door mr. I.M. Genee, vergezeld van J. Dominicus, en de deskundige zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaken ECLI:NL:RVS:2024:4237 en ECLI:NL:RVS:2024:4239.
Overwegingen
1.       De in de eerste grief opgeworpen vraag of de elektronische handtekening onder de maatregel van bewaring rechtsgeldig is, heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:4237, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, volgt dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend en daarmee rechtsgeldig tot stand is gekomen (artikel 5.3, eerste lid, eerste zin, van het Vb 2000). De grief faalt.
2.       Wat de vreemdeling in zijn tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van S. van Dijk LLM, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van Dijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
967