ECLI:NL:RVS:2024:4192
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door de vreemdeling
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 juni 2023. De vreemdeling heeft het hoger beroep echter ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Asiel en Migratie, te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.
De vreemdeling heeft zijn hoger beroep ingetrokken en tegelijkertijd verzocht om proceskostenvergoeding. De Afdeling overweegt dat er aanleiding kan zijn voor een proceskostenveroordeling als de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door toedoen van de minister is vervallen. De minister heeft op 12 oktober 2023 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De Afdeling concludeert dat de minister binnen de wettelijk gestelde termijn een besluit heeft genomen en dat er geen aanleiding is om de minister in de proceskosten te veroordelen.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek van de vreemdeling afgewezen, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 oktober 2024.