202102875/1/R2 en 202102903/1/R2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Vlijmen, gemeente Heusden,
2. Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: Heemschut), gevestigd te Amsterdam,
3. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2A]), beiden wonend te Vlijmen, gemeente Heusden,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college),
2. de raad van de gemeente Heusden (hierna: de raad),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college voor het bestemmingsplan "Nassau Dwarsstraat, Vlijmen" hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld voor nieuwe woningen aan de Nassau Dwarsstraat.
Hiertegen hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Nassau Dwarsstraat, Vlijmen" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], Heemschut en [appellant sub 2A] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken op zitting behandeld op 27 mei 2024, waar [appellant sub 1], Heemschut, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. J.P. de Man, advocaat in Rosmalen, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door J.E.W. van Baardwijk en C. van Tuijl, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van de beroepen tegen de in het procesverloop genoemde besluiten is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van die besluiten bepalend.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van een perceel aan de Nassau Dwarsstraat in Vlijmen van "Agrarisch" naar "Wonen" en "Tuin" en maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk. Het perceel is in eigendom van de gemeente.
Op ongeveer 200 m ten noorden van het plangebied ligt de A59. Het besluit hogere waarden is genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat is gebleken dat voor de in het plan voorziene woningen niet kan worden voldaan aan de op grond van de Wgh geldende voorkeursgrenswaarde.
3. Het plangebied grenst aan de percelen Nassau Dwarsstraat 3 en [locatie]. [appellant sub 1] woont in een historische boerderij aan de [locatie] (hierna: de boerderij) en vreest dat de bouw van twee woningen zorgt voor een aantasting van de natuur- en cultuurhistorische waarden, de 19e-eeuwse uitstraling en de belevingswaarde van de boerderij. Heemschut is een belangenvereniging die zich inzet voor het behoud en de bescherming van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in Nederland en vreest ook voor aantasting van de natuur- en cultuurhistorische waarden van de boerderij van [appellant sub 1]. [appellant sub 2A] woont aan de Nassaulaan 84 en exploiteert daar een veehouderij met een veehandelsbedrijf. Hij vreest voor een aantasting van zijn bedrijfsvoering door de komst van de voorziene woningen.
Wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroep besluit hogere grenswaarden
5. [appellant sub 2A] en [appellant sub 1] betogen dat het college ten onrechte hogere geluidswaarden voor de voorziene woningen heeft vastgesteld.
[appellant sub 2A] voert daartoe aan dat het college bij zijn besluit in zijn geheel geen acht heeft geslagen op zijn bedrijfssituatie. Hij vreest dat de toekomstige bewoners zullen klagen over geluidoverlast.
[appellant sub 1 ] voert aan dat het college ten onrechte het geluid van het veehandelsbedrijf van [appellant sub 2A] niet heeft meegenomen, net als het huidige verkeerslawaai van de A59 vanwege het ontbreken van een geluidswal.
5.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
5.2. Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. In dit geval zijn de hogere grenswaarden vastgesteld voor de voorziene woningen vanwege wegverkeerslawaai van de A59. [appellant sub 2A] en [appellant sub 1] zijn geen eigenaar van één van de toekomstige woningen en niet is gebleken van concrete interesse in de koop van een van deze woningen. Gelet hierop strekt de regeling in hoofdstuk VI van de Wgh kennelijk niet tot bescherming van de bedrijfsbelangen van [appellant sub 2A], die vreest voor belemmering van zijn bedrijfsactiviteiten, of van de belangen van [appellant sub 1] ten aanzien van haar bestaande woning. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat om die reden aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond in de weg.
Beroep bestemmingsplan
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden [appellant sub 1] en Heemschut
Procedurele gebreken
- Is er voldoende inspraak geboden op het voorontwerp?
7. [appellant sub 1] en Heemschut betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte zonder voorontwerp tot stand is gekomen. Een bredere inspraakprocedure is hier volgens hen gepaster om alle belangen beter te waarborgen.
[appellant sub 1] betoogt verder, naar de Afdeling begrijpt, dat tijdens het bezoek van 23 september 2019 door de burgemeester en de wethouder van monumentenzaken aan haar boerderij en in een gesprek met de wethouder, dat heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021, slechts sprake is geweest van schijninspraak. Er is niet naar haar alternatieven en klachten geluisterd en het bestemmingsplan is haar eenzijdig opgelegd.
7.1. Het bieden van inspraak en het plegen van overleg met omwonenden en omliggende bedrijven voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen deel uit van de in de Wro en het Bro neergelegde bestemmingsplanprocedure. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1477, onder 5.4. In deze fase kan wel een gemeentelijke inspraakverordening gelden en dat is hier ook het geval, namelijk de "Inspraakverordening gemeente Heusden 2005". Artikel 4, tweede lid, van de inspraakverordening bepaalt dat het bestuursorgaan voor een of meerdere beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure kan vaststellen. In het "Uitwerkingsbesluit Inspraakverordening 2005 van Heusden" heeft de raad besloten dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen gedurende een periode van vier weken inspraak wordt verleend, tenzij het bestuursorgaan van oordeel is dat het bestemmingsplan zodanig van omvang is dat inspraak overbodig is. De raad heeft in paragraaf 6.2 van de toelichting in overeenstemming met de gemeentelijke inspraakverordening mogen besluiten om af te zien van een terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan, omdat het een ontwikkeling van beperkte omvang betreft, namelijk het mogelijk maken van twee woningen. In zoverre is het bestemmingsplan naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de "Inspraakverordening gemeente Heusden 2005", het "Uitwerkingsbesluit Inspraakverordening 2005 van Heusden" of de Wro. Omdat het bieden van inspraak in dit geval niet verplicht is, kan ook het betoog van [appellant sub 1] over schijninspraak niet slagen. Het betoog slaagt niet.
- Is de zienswijze zorgvuldig weergegeven?
8. [appellant sub 1] betoogt dat wat in haar zienswijze is vermeld ten onrechte samengevat is weergegeven in de nota van zienswijzen, dat de daarin opgenomen foto’s niet zijn opgenomen en dat er fouten staan bij de weergave van haar zienswijzen in de nota van zienswijzen. Zo ontbreekt dat de boerderij in ongeveer het jaar 1650 is gebouwd, in 1750 stenen gevels kreeg en in 1890 is verbouwd en sindsdien onveranderd is gebleven. Ook is niet vermeld dat de boerderij de oudste in Vlijmen is en ontbreken erfgoedaspecten uit de "Erfgoednota gemeente Heusden" die zij in haar zienswijze heeft genoemd, onder andere haar activiteiten als Marie van de Middelhaai. Volgens haar is ook de zienswijze van de heemkundekring niet zorgvuldig weergegeven.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de raadsleden voldoende kennis hebben kunnen nemen van de zienswijzen en dat de originele zienswijzen onder de raadsleden zijn verspreid.
8.2. De Afdeling is van oordeel dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen van het bestreden besluit zijn betrokken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:405, onder 5.1. Daarbij betrekt de Afdeling dat de originele zienswijzen onder de raadsleden zijn verspreid en dat in de nota van zienswijzen een uitgebreide omschrijving is gegeven van het monument en de diverse veranderingen/verbouwingen die dit in de loop der tijd heeft ondergaan en ook dat diverse foto’s zijn toegevoegd ter illustratie. Verder treft het betoog dat ook de zienswijze van de heemkundekring onzorgvuldig is weergegeven geen doel, omdat [appellant sub 1] alleen kan opkomen voor haar eigen belang en niet voor een belang van de heemkundekring.
Het betoog slaagt niet.
- Mocht de raad een postzegelplan vaststellen?
9. [appellant sub 1] en Heemschut betogen dat de raad ten onrechte een postzegelplan heeft vastgesteld voor het plangebied. Volgens hen is een postzegelplan niet passend voor een gebied dat grenst aan een rijksmonument en dat is gelegen in een gebied met een agrarische bestemming en met erfgoed- en agrarische waarden. Ook vreest [appellant sub 1] dat het postzegelplan leidt tot precedentwerking rond haar boerderij. Volgens hen had het plan breder moeten worden voorgelegd en had meer inspraak moeten worden geboden.
9.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 25 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2015:538) heeft overwogen, komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Aan een postzegelplan moet, net als aan een regulier bestemmingsplan, een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggen waarin de gevolgen van de voorziene ontwikkeling zijn bezien en waarin alle betrokken belangen zijn afgewogen. In wat [appellant sub 1] en Heemschut hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat het slechts gaat om een bestemmingswijziging van een perceel ten behoeve van twee woningen en dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant sub 1] daardoor niet wijzigen. Bovendien gelden voor een postzegelplan dezelfde wettelijke vereisten als voor een bestemmingsplan dat een groter gebied bevat. In beide gevallen moet dezelfde mate van inspraak worden geboden en moet zijn voldaan aan afdeling 3.4 van de Awb. Vergelijk ook het hiervoor overwogene in 7.1. Het betoog slaagt niet.
Tast het bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden van [appellant sub 1]’ boerderij aan?
10. [appellant sub 1] en Heemschut betogen dat het bestemmingsplan de monumentale en cultuurhistorische waarden van de boerderij aan de [locatie] en de directe omgeving daarvan aantast. De raad heeft het karakter en de belevingswaarde van de monumentale boerderij volgens hen onvoldoende betrokken bij het bestemmingsplan, waardoor dit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
[appellant sub 1] en Heemschut voeren aan dat de raad onvoldoende kennis heeft vergaard van de cultuurhistorische waarden van het gebied waarin het plangebied is gelegen, waaronder het perceel van [appellant sub 1]. Volgens [appellant sub 1] had de raad een onafhankelijke deskundige op het gebied van cultuurhistorische plattelandsensembles moeten inschakelen en advies moeten vragen aan de plaatselijke heemkundekring. Zij voert ook aan dat haar boerderij ontbreekt op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Heusden.
[appellant sub 1] en Heemschut betogen verder dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de cultuurhistorische waarden van de boerderij, een rijksmonument, en aan de belevingswaarde van het betreffende gebied, waarin zowel de boerderij als het plangebied is gelegen. Volgens [appellant sub 1] tasten de met het plan mogelijk gemaakte woningen het aanzicht van de boerderijbiotoop, het laatst overgebleven restant van het uitgestrekte oorspronkelijke heidegebied waar het plangebied en het perceel aan de [locatie] met de boerderij deel van uitmaken, en de 19e-eeuwse sfeer onevenredig aan. Het monumentale karakter wordt volgens haar niet enkel bepaald door de boerderij zelf, maar ook door de omgeving van de boerderij, waarbij geldt dat het plangebied niet is gelegen in bestaand stedelijk gebied maar in landelijk onbebouwd gebied. Na de verbouwing in 1890 is de boerderij zowel extern als intern nauwelijks veranderd. [appellant sub 1] draagt de cultuurhistorie uit naar bezoekers en geeft ook rondleidingen, waarbij zij zoveel mogelijk de sfeer uit de 19e eeuw uitdraagt. [appellant sub 1] en Heemschut betogen dat deze vorm van immaterieel erfgoed erkenning verdient en zich niet kan handhaven in een omgeving waar de omliggende agrarische percelen een andere bestemming krijgen. Ook het uitzicht vanuit de boerderij wordt door de voorziene woningen aangetast, omdat de 19e-eeuwse sfeer niet kan worden vastgehouden. Omdat de enige ramen van de boerderij zijn gericht naar het plangebied, zal er vanuit de boerderij en tijdens rondleidingen uitzicht zijn op moderne woningen met onder andere (lichtweerkaatsing van) zonnepanelen, geparkeerde auto’s, (lichtvervuiling van) buitenverlichting, vuilcontainers en geluid van bladblazers, tv, radio en grasmaaiers.
[appellant sub 1] voert daarnaast aan dat de verplichting die voorziet in een passende beeldkwaliteit van de voorziene woningen in relatie tot de boerderij onvoldoende is om de negatieve consequenties van het plan te beperken, omdat daarin niet is opgenomen dat de nieuwe woningen een 19e-eeuwse uitstraling moeten krijgen. De verplichting hiertoe volgt volgens [appellant sub 1] uit een opmerking die de wethouder van monumentenzaken heeft gemaakt tijdens de raadsvergadering van 9 februari 2021. Heemschut betoogt ook dat een beeldkwaliteitsplan voor het gebied en het plangebied ontbreekt.
Volgens [appellant sub 1] en Heemschut heeft een eerder plan of visie voor woningbouw, genaamd "Heivisie", geen doorgang gevonden wegens de hoge cultuurhistorische waarden van de boerderij en het erf. Deze kennis uit het verleden had volgens hen ook meegenomen moeten worden bij de belangenafweging.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toelichting en de nota van zienswijzen tot uitdrukking brengen dat een zorgvuldige afweging van diverse belangen heeft plaatsgevonden. De inzet van een extern bureau met een brede kennis op diverse ruimtelijke aspecten, waaronder cultuurhistorie, en vakbekwame mensen met kennis op het gebied van cultuurhistorie en monumenten werkzaam bij de gemeente, heeft geresulteerd in een afgewogen bestemmingsplan op het cultuurhistorisch aspect. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling heeft de raad een nadere inschakeling van externe deskundigen niet noodzakelijk geacht. Het cultuurhistorisch en monumentaal belang is volgens de raad niet ontkend, maar hieraan is een ander gevolg gegeven dan [appellant sub 1] en Heemschut voor ogen staat. De boerderij met de bijbehorende gronden (waaronder de moeshof en houtwal) en opstallen (zoals het bakhuis) blijven ongewijzigd in stand en de raad ziet niet in waarom de activiteiten van [appellant sub 1], waaronder het verzorgen van rondleidingen en concerten, niet ongewijzigd voort kunnen worden gezet na de bouw van de voorziene woningen. In 4.2.2 van de plantoelichting heeft de raad daarnaast vermeld dat bij de uitwerking van het plan rekening is gehouden met de boerderij, door het houden van voldoende afstand en door het opnemen van een verplichting om de direct naastgelegen woning te bouwen achter de rooilijn van de woning [locatie]. Verder wordt door de kaprichting haaks op de weg het beeld van het rijksmonument in het straatbeeld versterkt. De maximale goothoogte van de te bouwen woningen is bepaald op 3 m, in aansluiting op de lage hoogte van de naastgelegen rijksmonumentale boerderij. Volgens de raad is op deze wijze voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de boerderij. Daarbij merkt de raad op dat hoewel de boerderij bij omissie niet op de cultuurhistorische waardenkaart staat, deze wel is opgenomen in de bijbehorende toelichting die te raadplegen is op de website van de gemeente Heusden.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat de gewijzigde vaststelling tijdens de raadsvergadering van 9 februari 2021 exact de voorgestelde en voorgelezen verplichting betreft. Wat er verder tijdens de raadsvergadering is besproken, hieronder ook begrepen de uitlating van de wethouder over een 19e-eeuwse uitstraling, maakt volgens de raad geen onderdeel uit van het raadsbesluit en heeft geen invloed gehad op het bestemmingsplan. Verder merkt de raad op dat een dergelijke verplichting zo objectief mogelijk begrensd moet worden, mede met het oog op de toetsbaarheid en handhaafbaarheid daarvan. Gelet hierop is gekozen voor de formulering "het aanwezige cultuurhistorische boerderijkarakter" in plaats van "19e-eeuwse sfeer".
De raad stelt zich ook op het standpunt dat de voorziene woningen ruimtelijk gezien wel degelijk binnen stedelijk gebied liggen. De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013" voor de bebouwde kom van Vlijmen en de locatie is ook in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) aangewezen als stedelijk gebied.
Ten slotte is volgens de raad de omstandigheid dat een eerder plan of visie voor woningbouw, van meer dan 12 jaar geleden, dat bovendien alleen in concept is vastgesteld en geen doorgang heeft gevonden, niet van doorslaggevende betekenis voor de huidige besluitvorming.
- Zijn de monumentale en cultuurhistorische waarden correct in kaart gebracht?
10.2. De Afdeling stelt voorop dat de boerderij niet is gelegen binnen het plangebied. In paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting heeft de raad de cultuurhistorie en de effecten van de met het plan mogelijk gemaakte twee woningen op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen beschreven. Daarin is geconcludeerd dat binnen het plangebied geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn. De Afdeling ziet in wat door [appellant sub 1] en Heemschut is aangevoerd geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. Niet is gebleken dat het plangebied als zodanig extra bescherming verdient of onbebouwd moet blijven omdat het deel zou uitmaken van een oorspronkelijk heidegebied, van een boerderijenbiotoop of dat het, zoals Heemschut naar voren heeft gebracht, tezamen met de boerderij deel zou uitmaken van een ensemble dat landelijk erfgoed zou betreffen. Ook is niet gebleken dat de groene gordel van landschappelijke waarden die volgens [appellant sub 1] en Heemschut op de gronden rondom de boerderij aanwezig zijn en de houtwal in het noorden van het plangebied die grenst aan de weg door de raad niet goed in kaart zijn gebracht of extra bescherming verdienen, waardoor het bestemmingsplan niet zou kunnen worden vastgesteld.
Uit paragraaf 4.2.2 van de toelichting, de nota van zienswijzen en de verplichting uit artikel 4.2.5 van de planregels volgt bovendien dat de raad de aanwezigheid van de monumentale boerderij in het plan heeft erkend.
- Zijn de monumentale- en cultuurhistorische waarden correct afgewogen?
10.3. De Afdeling is verder van oordeel dat de raad de aantasting van uitzicht vanuit de boerderij aanvaardbaar heeft mogen achten. De Afdeling stelt voorop dat er geen recht bestaat op vrij uitzicht. De dichtstbijzijnde woning wordt bovendien gebouwd op een ruime afstand, namelijk op een afstand van ongeveer 30 m tot aan de boerderij. Daarnaast is in de planregels neergelegd dat de westelijke zijstrook, grenzend aan de [locatie], vrij moet zijn van aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Tot slot geldt dat zich op het perceel [locatie], op de perceelsgrens, een houtwal bevindt die het zicht op de woningen voor een deel zal wegnemen.
De Afdeling is daarnaast van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de twee woningen het aanzicht van de boerderij vanaf de Nassau Dwarsstraat niet onaanvaardbaar zullen aantasten. Door het opnemen van een bestemmingsvlak "Tuin" aan de zijde van de Nassau Dwarsstraat, het opnemen van twee bouwvlakken ten behoeve van de twee woningen en de ligging van die bouwvlakken, worden de woningen op één lijn gebouwd met de boerderij. Verder geldt dat op grond van artikel 4.2.1, aanhef en onder d, van de planregels, de goothoogte van de nieuwe woningen maximaal 3 m mag bedragen en dat op grond van artikel 4.2.1, aanhef en onder f, van de planregels, de bouwhoogte maximaal 8 m mag bedragen. Deze bouw- en goothoogte sluiten aan op de goot- en bouwhoogte van de boerderij. Bovendien is in artikel 4.2.1, aanhef en onder g, van de planregels bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden voorzien van een kap haaks op de weg. In artikel 4.2.5 van de planregels, onder c, zijn daarnaast nadere regels opgenomen met als doel te voorzien in voldoende passende beeldkwaliteit in relatie tot het monument aan de [locatie]. Daarin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen alleen wordt verleend als is aangetoond dat de gebruikte materialen, kleuren, geleding en gevelindeling van de gebouwen, vooral aan de westzijde, voldoende zijn afgestemd op het behoud van het aanwezige cultuurhistorische boerderijkarakter van het perceel [locatie] met de daarbij behorende bebouwing. Bovendien vereist artikel 4.2.5, onder c, aanhef en onder 2, van de planregels dat hierover wordt geadviseerd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Niet is gebleken dat deze verplichting onvoldoende duidelijk is. De raad heeft niet aan de verplichting uit artikel 4.2.5, onder c, van de planregels hoeven toevoegen dat de twee voorziene woningen een 19e-eeuwse uitstraling moeten krijgen, omdat de verplichting al voldoende concreet is om de cultuurhistorische waarden van de boerderij van [appellant sub 1] te beschermen. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de planregels ook nadere afstemming met de boerderij is gezocht, zoals bij de situering van het bouwvlak en het uiterlijk van de voorziene woningen. Overigens spelen kleuren, materialen, geleding en gevelindeling van de twee voorziene woningen in relatie tot de boerderij hoofdzakelijk een rol bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Verder is de Afdeling met de raad van oordeel dat de uitlating van de wethouder tijdens de raadsvergadering over een 19e-eeuwse uitstraling geen onderdeel uitmaakt van het raadsbesluit.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en Heemschut over een eerder plan of een eerdere visie voor woningbouw, genaamd "Heivisie", stelt de Afdeling voorop dat dit plan of deze visie dateert van meer dan 12 jaar geleden, alleen in concept is vastgesteld en in zoverre ook niet van doorslaggevend belang is op de huidige besluitvorming. De Afdeling is met de raad bovendien van oordeel dat hij op grond van gewijzigde inzichten en na afweging van alle betrokken belangen heeft mogen afwijken van de eerdere visie of het eerdere (concept)plan.
10.4. In onderhavig geval is een verplichting ten behoeve van het voorzien in een voldoende passende beeldkwaliteit in de planregels opgenomen en heeft de raad geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. Omdat de Wro niet tot het opstellen van een beeldkwaliteitsplan verplicht, heeft de raad dat naar het oordeel van de Afdeling ook niet hoeven doen.
10.5. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt stellen dat de cultuurhistorische waarden niet onaanvaardbaar worden aangetast. Evenmin is gebleken dat de gebruiksmogelijkheden van de boerderij, waaronder het geven van rondleidingen, worden beperkt, zodat ook in die zin de cultuurhistorische waarden van de boerderij niet onaanvaardbaar worden aangetast. De raad hoefde zich niet te laten adviseren door de heemkundekring of door een onafhankelijke deskundige op het gebied van cultuurhistorische plattelandsensembles. Gelet op het voorgaande mocht de raad een groter belang toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van twee woningen dan aan het door [appellant sub 1] en Heemschut gestelde belang dat ziet op het behoud van de cultuurhistorische waarden. Dat het besluit tot vaststelling van het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen, is mede gelet op het voorgaande, niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Nut en noodzaak
11. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte naast zich neerlegt dat er onvoldoende maatschappelijk draagvlak is voor het bestemmingsplan. De raad heeft 23 zienswijzen die betrekking hebben op de cultuurhistorische waarden van de boerderij en een petitie tegen het bestemmingsplan en de voorziene woningen genegeerd.
11.1. [appellant sub 1] betoogt verder dat er geen noodzaak is om de voorziene woningen op het plangebied, dat in landelijk, open gebied ligt, te bouwen. Er zijn volgens [appellant sub 1] binnen de bebouwde kom van gemeente Heusden diverse alternatieven te bedenken, zoals bijvoorbeeld aan de Heistraat, Vlijmense Dijk, Molenhoek of Molenstraat.
Daarnaast is de belangenafweging volgens [appellant sub 1] en Heemschut niet ingegeven door woningnood, omdat dat ook elders in de gemeente kan worden opgelost. Volgens [appellant sub 1] zullen de twee voorziene woningen de woningnood niet oplossen.
11.2. De raad stelt zich op het standpunt dat alle ingediende zienswijzen zijn betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft een inhoudelijke afweging gemaakt op basis waarvan is besloten tot vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de beoordeling van het beroep heeft de petitie naar het oordeel van de raad geen doorslaggevende betekenis. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat er behoefte is aan de voorziene woningen, omdat de vastgestelde woningbouwplannen in de gemeente Heusden onvoldoende zijn om in de geprognotiseerde woningbehoefte te voorzien.
11.3. De Afdeling heeft eerder overwogen, onder meer in haar uitspraak van 27 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2015:1702, onder 8.2), dat de enkele vaststelling dat draagvlak in de omgeving (bijvoorbeeld bij omwonenden) ontbreekt, niet voldoende kan zijn voor het oordeel dat een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1969, onder 3.2) overwogen dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid toekomt. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomstig de wens van een of meer omwonenden, betekent niet dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, dan wel dat die vaststelling ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat onder 10.2 tot en met 10.5 al is vastgesteld dat de raad de belangen van [appellant sub 1], onder andere bij instandhouding van de cultuurhistorische waarden van haar boerderij en de directe omgeving, goed in kaart heeft gebracht en in de belangenafweging over de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan heeft betrokken. Het betoog slaagt niet.
11.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat er geen noodzaak is om de voorziene woningen te bouwen overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet heeft betwist dat er behoefte is aan woningbouw. Dat de voorziene woningen ook op een andere plek hadden gekund, maakt niet dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening nu de woningen zijn voorzien in het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de raad voldoende rekening gehouden met geluidbelasting op de voorziene woningen?
11.5. [appellant sub 1] betoogt, zo begrijpt de Afdeling, dat de geluidbelasting voor de voorziene woningen onjuist is berekend en dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de bouw van de woningen is voorzien in een toch al geluidoverlast gebied, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied niet kan worden gegarandeerd.
11.6. Zoals de Afdeling onder 5.1 en 5.2 uiteen heeft gezet, vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Daarbij heeft de Afdeling in haar overzichtsuitspraak over dit relativiteitsvereiste overwogen, dat in artikel 8:69a van de Awb besloten ligt dat degene die vernietiging van een besluit beoogt, zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen (uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10). Met dit betoog komt [appellant sub 1] enkel op voor de belangen van anderen, en niet voor haar eigen belang. Zij beroept zich namelijk op het goede woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen. Het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb staat daarom in zoverre aan vernietiging van het besluit in de weg.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de raad misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid?
12. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte zijn bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen heeft aangewend voor financieel gewin van de gemeente.
12.1. De raad mocht zich op het standpunt stellen dat de omstandigheid dat het perceel in eigendom is van de gemeente en uitvoering van het bestemmingsplan voor de gemeente mogelijk financieel gunstig is, op zichzelf niet betekent dat de raad op oneigenlijke wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Overige gronden
13. De beroepsgronden van [appellant sub 1], over de onzorgvuldige afhandeling van haar WOB-verzoek van 26 februari 2021 en over het verwaarlozen van het plangebied sinds het in eigendom is van de gemeente, kunnen niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal deze dan ook niet verder bespreken. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Beroepsgronden [appellant sub 2A]
Geluidoverlast
14. [appellant sub 2A] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelang gelet op het aspect geluid. De afstand tussen de voorziene woningen en de bedrijfsgebouwen en dierenverblijven is volgens [appellant sub 2A] slechts enkele meters, waardoor de nieuwe bewoners zullen gaan klagen over geluidoverlast en de beperking of sluiting van zijn bedrijfsvoering zullen vorderen. Geluidoverlast zal optreden door het vervoer van dieren en het ontsmetten en schoonmaken van koelwagens die zijn gebruikt voor het vervoer van vlees, wat veelal in de nacht gebeurt. De veehouderij zelf produceert volgens [appellant sub 2A] ook het nodige geluid, met name door vogels die in volières op zijn terrein worden gehouden.
- Mocht de raad aansluiten bij de VNG-brochure en bij gebiedstype "gemengd gebied"?
14.1. Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat de raad voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene woningen wat betreft het aspect geluid aansluiting heeft gezocht bij de VNG-Brochure Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure staan richtafstanden voor de afstand tussen milieugevoelige functies en milieubelastende bestemmingen. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypen "gemengd gebied" en "rustige woonwijk". "Gemengd gebied" is omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdstructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. "Rustige woonwijk" is omschreven als een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van infrastructuur, verschillende (agrarische) bedrijven en woningen heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de omgeving van het plan is aan te merken als gemengd gebied.
- Is voldaan aan de richtafstanden?
14.2. De richtafstanden die in de VNG-brochure staan genoemd gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en daarmee vergelijkbare omgevingstypen. Deze afstanden kunnen voor de aspecten geur, stof en geluid met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. In paragraaf 4.6 van de toelichting staat dat de bedrijfsactiviteiten van het agrarisch bedrijf aan de Nassaulaan 84 bedrijfsactiviteiten betreffen in milieucategorie 3. De grootste richtafstand hiervoor is 50 m in gemengd gebied. Feitelijk is de afstand van het bouwvlak waar de dichtstbijzijnde woning is voorzien tot het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", waar de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 plaatsvinden in stallen, meer dan 50 m en tot aan het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak "Agrarisch" ongeveer 20 m. Aangezien de als "Agrarisch" aangewezen gronden enkel bestemd zijn voor agrarische doeleinden in de vorm van agrarische bodemexploitatie en daar geen agrarisch bedrijf gevestigd mag worden, is de raad terecht uitgegaan van een afstand van 50 m vanaf de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Gelet op het voorgaande is er voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Als aan de in de VNG‑brochure aanbevolen afstand wordt voldaan, mag de raad ervan uitgaan dat er wat betreft geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen en behoeft de raad in beginsel geen verdere toetsing te verrichten.
- Is er aanleiding om af te wijken van de richtafstanden?
14.3. [appellant sub 2A] voert aan, zo begrijpt de Afdeling, dat de raad in dit geval niet mocht aansluiten bij de in de VNG-brochure opgenomen aanbevolen richtafstanden, omdat zijn bedrijfsvoering ook tijdens de nacht plaatsvindt en de VNG-brochure daar geen rekening mee houdt.
Hierover overweegt de Afdeling dat de VNG-brochure op pagina 195 bepaalt dat als stap 1, zoals uiteengezet in 14.1 en 14.2, niet toereikend is, een geluidonderzoek noodzakelijk is bij een geluidbelasting op woningen in het gebiedstype gemengd gebied van maximaal 50 dB(A) voor het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting en 70 dB(A) voor het maximale geluidsniveau veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting. De Afdeling wijst er echter op dat er voor de nachtperiode op grond van de op 8 juli 2004 verleende milieuvergunning (hierna: de milieuvergunning) reeds beperkingen aan de bedrijfsvoering van [appellant sub 2A] zijn verbonden die uitgaan van strengere geluidnormen dan de geluidnormen waar de VNG-brochure van uitgaat. In de voorschriften van de milieuvergunning staat namelijk dat tussen 23.00 en 07.00 uur het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting ter plaatse van woningen van derden niet meer mag bedragen dan 35 dB(A) en het maximale geluidsniveau niet meer mag bedragen dan 60 dB(A). Daarnaast mag de motor van een transportvoertuig gedurende het laden en/of lossen niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig en mogen verbrandingsmotoren die niet zijn voorzien van deugdelijke geluiddempers in de inrichting niet in werking zijn.
In tegenstelling tot wat [appellant sub 2A] betoogt, concludeert de Afdeling dat [appellant sub 2A] vanwege de beperkende geluidvoorschriften uit de milieuvergunning van 8 juli 2004 in de nachtperiode wat betreft geluid niet meer mag dan wat de VNG-brochure mogelijk maakt. Dat hij in de nachtperiode mogelijk feitelijk meer geluid maakt dan de VNG-brochure of de milieuvergunning toestaat, laat het voorgaande onverlet.
- Conclusie
14.4. In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van het aspect geluid niet heeft mogen aansluiten bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat er wat betreft het aspect geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Geuroverlast
15. [appellant sub 2A] betoogt dat de raad ook onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelang gelet op het aspect geur. De afstand tussen de voorziene woningen en de bedrijfsgebouwen en dierenverblijven is volgens [appellant sub 2A] slechts enkele meters, waardoor de nieuwe bewoners zullen gaan klagen over geuroverlast.
[appellant sub 2A] betoogt dat de raad geen rekening heeft gehouden met de regels ter voorkoming van geurhinder. Volgens hem klopt de stelling dat de geurhinder onder het maximum blijft van 3 ouE/m3 niet. [appellant sub 2A] betoogt ook dat de geurberekening is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en verkeerde feiten. Zo wordt ten onrechte aangenomen dat het gaat om een bedrijf met 112 geiten. Volgens [appellant sub 2A] gaat het juist om een verzameling van verschillende dieren, waarvan er op sommige momenten van de week honderden aanwezig zijn. Het aantal van 112 geiten doet dus geen recht aan de feitelijke situatie ter plaatse, zowel wat betreft aantallen als verscheidenheid aan dieren.
Ter zitting heeft [appellant sub 2A] betoogd dat uit de op 8 juli 2004 verleende milieuvergunning volgt dat de raad voor geiten een afstand moet hanteren van 100 m.
15.1. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het plan ter plaatse van de voorziene woningen een goed woon- en leefklimaat waarborgt ten aanzien van het aspect geur, aangezien aan de richtafstanden uit de VNG-brochure is voldaan.
De raad stelt zich in zijn verweerschrift ook op het standpunt dat de voorziene woningen kunnen worden gerealiseerd zonder de bestaande en toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van de veehandel- en veehouderij van [appellant sub 2A] aan de Nassaulaan 84 te beperken.
De raad verwijst naar de milieuvergunning voor een verzamelruimte voor dieren (gebouw A) en een tijdelijke huisvesting van niet verkochte dieren (gebouw B).
Voor dieren zonder geuremissiefactor zoals paarden, geldt volgens de raad voorts dat de voorziene woningen liggen buiten de vaste afstand binnen de bebouwde kom van 50 m vanaf de gevel van de stal (gebouw B). Voor dieren met een geuremissiefactor heeft de raad een geurberekening gemaakt. De geuremissiefactor voor geiten is groter dan voor schapen, zodat met geiten in het "worstcasescenario" is gerekend. Voor geiten is de geuremissiefactor aan de hand van de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: de Rgv) vastgesteld op 18,8 odour units per seconde per geit, met een totale geuremissie van 2.105,6 odour units per seconde. In een "worstcasescenario" scenario waarbij in gebouw B alleen geiten en geen andere dieren worden gehouden, kunnen volgens de raad gelet op de beschikbare stalruimte en de benodigde stalruimte per geit maximaal 112 geiten worden gehouden. Hiervoor zijn geurberekeningen gemaakt en getoetst aan de geurnorm van 3 ouE/m3. Uit de geurberekeningen volgt volgens de raad dat de 3 ouE/m3 contour niet over de voorziene woningen ligt. De raad stelt zich op het standpunt dat er niet gerekend hoeft te worden met meer dieren, omdat het bedrijf voor geur aan de westzijde "op slot" zit en het uitbreiden van dieraantallen niet mogelijk is. De raad merkt op dat de woningen aan de Nassau Dwarsstraat 1b en 3 dichter bij het bedrijf liggen dan de beoogde woningen, zodat als ter plaatse van deze woningen wordt voldaan aan de geurnormen dat zeker ook voor de voorziene woningen geldt.
VNG-brochure
15.2. Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat de raad voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene woningen wat betreft het aspect geur in de eerste plaats aansluiting heeft gezocht bij de VNG-brochure.
In paragraaf 4.6 van de toelichting staat dat de bedrijfsactiviteiten van het agrarisch bedrijf aan de Nassaulaan 84 bedrijfsactiviteiten betreffen in milieucategorie 3. De grootste richtafstand hiervoor is 50 m in gemengd gebied.
De Afdeling stelt vast dat de afstand van het bouwvlak waar de dichtstbijzijnde woning is voorzien tot het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", waar de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 plaatsvinden in stallen, meer is dan 50 m. Dat, zoals [appellant sub 2A] naar voren heeft gebracht, die afstand (veel) korter zou zijn, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is er voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure.
15.3. Als aan de in de VNG‑brochure aanbevolen afstand wordt voldaan, mag de raad ervan uitgaan dat er wat betreft geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen en behoeft de raad in beginsel geen verdere toetsing te verrichten. In wat door
[appellant sub 2A] is aangevoerd over de geurhinder, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om tot de conclusie te komen dat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen zal zijn.
Wgv
15.4. Het betoog van [appellant sub 2A] dat de raad geen rekening heeft gehouden met de relevante regelgeving omtrent geurhinder slaagt niet. Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat de raad voor de beoordeling of [appellant sub 2A] vanwege de emissie van geur bij de uitoefening van zijn bedrijfsactiviteiten in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, aansluiting heeft gezocht bij de Wgv.
- Is voldaan aan de geurnorm?
15.5. In de Rgv zijn geuremissiefactoren (in odour units per seconde per dier) voor verschillende diercategorieën vastgesteld, waarmee per diercategorie de geuremissie per dier is vastgelegd. Als deze geuremissiefactoren en de gegevens over de aanwezige aantallen in de Rgv voorgeschreven verspreidingsmodel V-stacks vergunning worden ingevoerd, wordt de geurbelasting vanwege een veehouderij (in odour units per m3 lucht) berekend. De raad heeft voor dieren met een geuremissiefactor een geurberekening gemaakt. Uit paragraaf 4.6 van de toelichting volgt dat het om schapen en geiten gaat. De geuremissiefactor voor geiten is groter dan voor schapen, zodat de raad met de geuremissiefactor voor geiten heeft mogen rekenen.
Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad bij het vaststellen van het aantal geiten waar de geurberekening op is gebaseerd, aansluiten bij de milieuvergunning van 8 juli 2004. Omdat in de vergunningaanvraag geen dierenaantallen zijn genoemd, heeft de raad op basis van de beschikbare stalruimte en de benodigde stalruimte per geit berekend dat er maximaal 112 geiten ouder dan een jaar in de stal kunnen worden gehouden. De raad heeft dat, mede gelet op de milieuvergunning, als een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden mogen zien.
Uit artikel 3, eerste lid, van de Wgv volgt dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd als de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 ouE/m3 en binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 ouE/m3. Volgens paragraaf 4.6 van de toelichting heeft de raad van de gemeente Heusden op 27 maart 2012 de Verordening Wgv vastgesteld. In deze verordening is onder andere vastgesteld dat de hele gemeente wordt gezien als concentratiegebied. Van het bedrijf van [appellant sub 2A] zijn de 3 en 14 ouE/m3 contouren berekend, zoals blijkt uit bijlage 8. Geen van beide geurcontouren valt over de voorziene woningen, waardoor de normen uit de Wgv niet worden overschreden.
15.6. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling met de raad van oordeel dat [appellant sub 2A] door de voorziene woningen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt wat betreft diercategorieën waarvoor de geuremissie per dier is vastgelegd.
15.7. Daarbij betrekt de Afdeling dat het in het bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013" opgenomen bouwvlak voor het agrarisch bedrijf aan de Nassaulaan 84 aan de westzijde, dat is de zijde waar het plangebied van het thans voorliggende plan is gelegen, al is volgebouwd, zodat de bedrijfsbebouwing aan die zijde niet meer kan worden uitgebreid. Bovendien mogen de bedrijfsactiviteiten op de gronden op het achterterrein van de Nassau Dwarsstraat 3 niet worden uitgebreid ten opzichte van de situatie zoals deze was ten tijde van inwerkingtreding van het op deze gronden geldende bestemmingsplan, zodat deze activiteiten enkel op grond van het overgangsrecht mogen worden voortgezet.
15.8. Ook het betoog van [appellant sub 2A] dat uit de op 8 juli 2004 verleende milieuvergunning volgt dat de raad voor geiten een afstand moest hanteren van 100 m, slaagt niet. In het betoog van [appellant sub 2A] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een grotere afstand in acht had moeten nemen, omdat de stankcirkel van 100 m niet is opgenomen in een voorschrift bij de milieuvergunning van 8 juli 2004, maar slechts is genoemd in de verantwoording voor het verlenen daarvan. Die stankcirkel van 100 m vloeide voort uit verouderde regelgeving.
- Is voldaan aan de afstandsnorm?
15.9. Voor sommige diercategorieën zijn in bijlage 1 van de Rgv geen geuremissiefactoren bepaald, zoals in dit geval voor onder andere paarden, lama’s en herten, maar gelden op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wgv afstandsnormen voor de geurbelasting. Uit artikel 6, eerste lid, van de Wgv volgt dat bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente andere afstandsnormen van toepassing zijn. De raad heeft daar uitvoering aan gegeven in de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Heusden 2012 (hierna: de verordening). Op grond hiervan bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ten minste 50 m en buiten de bebouwde kom ten minste 25 m.
Blijkens de verbeelding ligt het meest dichtbijgelegen bouwvlak binnen de bestemming "Wonen" op meer dan 50 m van de grens van het aangegeven bouwvlak van de veehouderij en kan worden voldaan aan de uit de verordening voortvloeiende afstand van 50 m binnen de bebouwde kom. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling met de raad van oordeel dat [appellant sub 2A] door de voorziene woningen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt wat betreft diercategorieën waarvoor afstandsnormen zijn vastgelegd.
- Conclusie
15.10. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling met de raad van oordeel dat de voorziene woningen op voldoende afstand van het bedrijf van [appellant sub 2A] liggen om ter plaatse een goed woon- en leefklimaat te waarborgen en dat de bedrijfsvoering van [appellant sub 2A] door de ontwikkelingen waarin het bestemmingsplan voorziet niet in het geding komt.
Het betoog slaagt niet.
Zijn alle relevante belangen meegewogen?
16. [appellant sub 2A] betoogt ten slotte dat een belangenafweging ontbreekt. [appellant sub 2A] voert aan dat het belang van de gemeente uitsluitend is gelegen in het verkopen van de gronden voor een zo hoog mogelijke prijs, terwijl de belangen van [appellant sub 2A] zijn gelegen in het kunnen voortzetten van zijn bedrijfsactiviteiten. Op dit moment bestaan er nog geen bouwplannen en er hebben zich ook geen bouwaanvragers aangediend. Er is daarom volgens [appellant sub 2A] geen enkel actueel belang verbonden aan het streven van de raad om het plangebied als bouwlocatie te kunnen verkopen, terwijl tegelijkertijd [appellant sub 2A] een zwaarwegend belang heeft bij het behoud van de agrarische bestemming voor de betreffende gronden.
16.1. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat uit de toelichting en de nota van zienswijzen blijkt dat een zorgvuldige afweging van diverse belangen heeft plaatsgevonden.
16.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte heeft en de betrokken belangen moet afwegen. Gelet op wat in de toelichting en de nota van zienswijzen staat en wat op zitting is besproken, is de Afdeling van oordeel dat een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden en dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2A] heeft niet duidelijk gemaakt welke andere aspecten hij naast geluid en geur, mist in de belangenafweging van de raad. De punten die [appellant sub 2A] noemt over het door hem gestelde financiële belang van de gemeente bij verkoop van het plangebied als bouwlocatie en het gebrek aan een actueel belang daarbij, maken dat niet anders.
Op de zitting heeft [appellant sub 2A] betoogd dat de raad de gronden waar de woningen zijn voorzien aan hem had moeten verkopen zodat hij daar een bedrijfswoning kan realiseren, maar dat betoog kan bij de afweging of het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar is geen rol spelen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
17. De beroepen van [appellant sub 1], Heemschut en [appellant sub 2A] zijn ongegrond.
18. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
19.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen van [appellant sub 1], Erfgoedvereniging Bond Heemschut en [appellant sub 2A] en[appellante sub 2B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
680-1044
BIJLAGE
Artikel 8:69a Awb
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Artikel 1 Wgv
(…)
concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied;
(…)
geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
(…)
Artikel 2 Wgv
1. Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot met 9.
(…)
Artikel 3 Wgv
1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht;
b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht;
d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.
(…)
Artikel 4 Wgv
1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
(…)
Artikel 6 Wgv
1. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde:
a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 0,1 odour unit per kubieke meter lucht en niet meer dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht en niet meer dan 35,0 odour units per kubieke meter lucht;
c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 0,1 odour unit per kubieke meter lucht en niet meer dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht;
d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht en niet meer dan 20,0 odour units per kubieke meter lucht.
(…)
3. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze:
a. ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Artikel 2 Rgv
(…)
7. Indien voor een diercategorie geen geuremissiefactor is vastgesteld, wordt de diercategorie in de berekening van de geurbelasting buiten beschouwing gelaten.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Heusden 2012
Artikel 2: aanwijzing gebieden
1. als gebied bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet wordt aangewezen het volgende gebied: het grondgebied van de voormalige gemeente Vlijmen en de voormalige gemeente Heusden;
(…)
Artikel 5: andere waarde voor vaste afstanden
Op grond van artikel 6 lid 3 van de Wet en in afwijking van artikel 4, lid 1 van dezelfde Wet, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a. binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;
b. buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.
Inspraakverordening gemeente Heusden 2005
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
1.Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
(…)
Artikel 4 Inspraakprocedure
(…)
2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.
Bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013" van de gemeente Vlijmen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
(…)
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. per perceel van 2,5 ha zijn niet meer dan maximaal 5 agrarische hulpgebouwen, zoals melkstallen en schuilgelegenheden voor vee met een maximale oppervlakte van 20 m2 per gebouw en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
b. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m;
2. de oppervlakte aan permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 1 ha;
c. voor het overige zijn geen gebouwen toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b. kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn toegestaan indien er binnen het bestemmingsvlak van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’ geen ruimte is en deze worden gebouwd grenzend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' en de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
c. bouwwerken voor rijbakken zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
(…)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Agrarisch Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
b. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
(…)
d. agrarische productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoop-vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m2;
(…)
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
a. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
b. Het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
c. Gebouwen worden gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 2 m van de zijdelingse perceelgrenzen.
d. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd.
Bestemmingsplan "Nassau Dwarsstraat, Vlijmen" van de gemeente Vlijmen
Artikel 4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. per bouwvlak is één woning toegestaan;
c. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd;
d. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
e. bij het bepalen van de goothoogte dient minimaal ¾ van de totale gootlengte te voldoen aan de goothoogte;
f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
g. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden voorzien van een kap haaks op de weg.
Artikel 4.2.5 Voorwaardelijke verplichting
(…)
c. Ten behoeve van het voorzien in voldoende passende beeldkwaliteit in relatie tot het monument aan de [locatie] gelden de volgende regels:
1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt alleen verleend als is aangetoond dat de gebruikte materialen, kleuren, geleding en gevelindeling van de gebouwen, vooral aan de westzijde, voldoende zijn afgestemd op het behoud van het aanwezige cultuurhistorische boerderijkarakter van het perceel [locatie] met de daarbij behorende bebouwing;
2. Over het onder het eerste lid genoemde wordt geadviseerd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.