ECLI:NL:RVS:2024:4165

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
202303822/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Ede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 juni 2023 een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Ede over de afwijzing van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade heeft vernietigd. De aanvraag van [appellant] betreft schade die hij stelt te hebben geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Parklaan, dat op 31 januari 2019 onherroepelijk werd. Het college had eerder op 3 maart 2020 de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, waarna het college een nieuwe beslissing moest nemen. In de uitspraak van 7 juni 2023 oordeelde de rechtbank dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de schade onder het normaal maatschappelijk risico viel. De rechtbank heeft het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant]. In de nieuwe beslissing van 27 februari 2024 heeft het college de tegemoetkoming opnieuw vastgesteld op € 5.800,-, maar [appellant] heeft hiertegen opnieuw gronden ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 september 2024 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de schade onder het normaal maatschappelijk risico valt en dat de taxatie van de schade door Antea voldoende onderbouwd is.

Uitspraak

202303822/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2023 in zaak nr. 22/117 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en een tegemoetkoming in planschade van € 5.800,- toegekend.
Bij uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep opnieuw gegrond verklaard, het besluit van 14 december 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 27 februari 2024 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en de tegemoetkoming op een bedrag van € 5.800,- vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 en bepaald dat het door [appellant] voor de behandeling van de aanvraag betaalde bedrag van € 500,- wordt teruggestort.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 27 februari 2024.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2024, waar [appellant], vertegenwoordig door mr. Tj. P. Grünbauer, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door J.F. de Leeuw en J. Vos, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] is sinds 29 november 1996 eigenaar van het perceel met daarop een pand aan de [locatie] te Ede.
Planologische ontwikkeling
2.       Op 28 januari 2016 is het bestemmingsplan Parklaan (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een aanpassing van de bestaande weginfrastructuur, waaronder de aanleg van de Parklaan en aanpassing van de Bennekomseweg. Uit de toelichting volgt dat de Parklaan een verbinding vormt tussen de woongebieden Enkaterrein, Kazerneterreinen en de Spoorzone en deze woningbouwontwikkelingen ontsluit naar de N224 en de A12. Het wegvak van de Parklaan loopt langs het perceel van [appellant] aan de [locatie].
Aanvraag
3.       Op 22 juli 2019 heeft [appellant] verzocht om tegemoetkoming in planschade die hij in de vorm van waardevermindering van zijn perceel heeft geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 31 januari 2019. Hij schat de waardevermindering van zijn perceel op € 150.000,-.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4.       Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden.
5.       In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
6.       De door [appellant] in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Besluitvorming
7.       Het college heeft aan het besluit van 3 maart 2020 een advies van 21 februari 2020 van Antea Group (hierna: Antea) ten grondslag gelegd. Antea concludeert dat [appellant] weliswaar in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren, maar dat de daardoor geleden schade volledig onder het normaal maatschappelijk risico valt. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2020 onder verwijzing naar advies van de bezwaarschriftenadviescommissie.
8.       De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 september 2021 het besluit van 6 oktober 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college moet de gevolgen van de gewijzigde verkeersafwikkeling op het kruispunt voor de relevante factoren onderbouwen op basis van een reële prognose van de maximale planologische invulling. Uit het akoestisch onderzoek is niet op te maken welke toename van de verkeersintensiteit is toe te schrijven aan de autonome situatie en welk deel is toe te schrijven aan het bestemmingsplan. Ook is de taxatie onvoldoende controleerbaar. Het college is wel terecht uitgegaan van een normaal maatschappelijk risico van 3% van de waarde van het perceel.
9.       Antea heeft op verzoek van het college een nieuw advies uitgebracht. Antea concludeert dat de waardevermindering van het perceel € 22.000,- bedraagt als gevolg van het bestemmingsplan. Na aftrek van het normaal maatschappelijk risico van 3% blijft een bedrag van € 5.800,- over dat voor vergoeding in aanmerking komt. Dit advies heeft het college overgenomen in het besluit van 14 december 2021.
Bestreden uitspraak
10.     In de uitspraak van 7 juni 2023 oordeelt de rechtbank dat haar uitspraak van 27 september 2021 onvoldoende in acht is genomen. De rechtbank stelt voorop dat zij in de uitspraak van 27 september 2021 heeft overwogen dat partijen er vanuit gaan dat onder het nieuwe bestemmingsplan een volledige kruising met de Enkalaan mogelijk is en onder het oude bestemmingsplan een T-splitsing met in- en uitvoegstroken, waarbij niet naar alle kanten kan worden afgeslagen. Onder het oude bestemmingsplan was dus een minder volledige kruising mogelijk dan in het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft over die gewijzigde verkeersafwikkeling geoordeeld dat onvoldoende gemotiveerd of onderzocht is welke gevolgen de gewijzigde planologie heeft voor de hoeveelheid verkeersbewegingen en de mate van geluidshinder van bij de kruising optrekkend en afremmend verkeer.
11.     De stelling van [appellant] dat er geen stil (geluidreducerend) asfalt wordt toegepast op de kruising, kan niet tot het oordeel leiden dat het advies van Antea onzorgvuldig is. De rechtbank moet uitgaan van hetgeen planologisch mogelijk is gemaakt en in artikel 7.2.3 van het bestemmingsplan is verplicht gesteld dat er stil asfalt wordt toegepast.
12.     De rechtbank volgt het betoog van [appellant] dat uit het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek niet blijkt dat het kruispunt Bennekomseweg - Enkalaan (verder: het kruispunt) en de gewijzigde verkeerssituatie daarin is betrokken. Het advies van Antea, waarin is vermeld dat volgens het akoestisch onderzoek het geluidsniveau niet is verhoogd, kan daarom niet aan het besluit van 14 december 2021 ten grondslag worden gelegd. De mate van geluidshinder van optrekkend en afremmend verkeer bij het kruispunt is nog steeds onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 14 december 2021 en draagt het college op een nieuw besluit te nemen.
13.     In het kader van finale geschilbeslechting behandelt de rechtbank in de uitspraak van 7 juni 2023 wel alvast de overige beroepsgronden. Ten aanzien van de planvergelijking overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat op basis van de maximale invulling van het oude bestemmingsplan een weg met een 2x2 rijbaan mogelijk was. [appellant] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke weg met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Het college heeft daarentegen kunnen constateren dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de woning van [appellant] een maximumsnelheid van meer dan 50 km/u kan worden toegestaan. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de uitgevoerde taxatie inzichtelijk en controleerbaar is.
Gronden van het hoger beroep
14.     [appellant] voert allereerst aan dat voor zijn perceel geen geluidreducerend asfalt wordt toegepast. Verder betwist [appellant] dat op basis van de maximale invulling van het oude planologische regime een weg met een 2x2 rijbaan mogelijk was. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat dit punt niet in geschil is. [appellant] voert ook aan dat de weg voor zijn pand onder het oude regime in de bebouwde kom lag, zodat er geen verlaging van de maximumsnelheid naar 50 km/u plaatsvindt voor zijn perceel. Tot slot betoogt [appellant] dat de inhoud van het taxatierapport niet is aangepast, omdat de waarde van het object niet is gewijzigd.
Juridisch kader
15.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, dient voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
16.     Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, dient bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad. Zie de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak van de Afdeling onder 2.4.
17.     Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Zie de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak van de Afdeling onder 8.3.
Beoordeling van het hoger beroep
Stil asfalt
18.     [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het bestemmingsplan niet is geborgd dat ter hoogte van het kruispunt stil asfalt wordt toegepast. Artikel 7.3.2 van het bestemmingsplan verwijst naar de afbeelding in bijlage 3 bij de regels. Daaruit blijkt dat bij het kruispunt Enkalaan inderdaad niet is voorzien in stil asfalt.
18.1.  Dit betoog treft echter niet het gewenste doel. Anders dan de rechtbank veronderstelt, is in het advies van Antea vermeld dat er geen stil asfalt wordt toegepast op het kruispunt. In de planvergelijking gaat Antea ervan uit dat ter hoogte van het perceel van [appellant] in een overgang van geluidreducerend asfalt naar normaal asfalt is voorzien. Dit heeft volgens Antea tot gevolg dat de geluidsoverlast door de toename van verkeer ter hoogte van het perceel hoger is dan op die delen waar het tracé wel bestaat uit stil asfalt.
18.2.  Het betoog slaagt niet.
2x2 rijbaan
19.     [appellant] betoogt verder dat een 2x2 rijbaan niet mogelijk was op grond van het oude bestemmingsplan Kern Ede. Hij bestrijdt de conclusie in het advies van Antea van 21 oktober 2020 dat de maatvoering behorend bij de dwarsprofielen op de plankaart voor de gehele Bennekomseweg geldt. Ter zitting heeft [appellant] ook gewezen op de op de plankaart weergegeven stippelarcering op de middenberm. Hij stelt dat op basis daarvan op de middenberm de bestemming openbaar en gemeenschappelijk groen rust en dus geen openbare weg mag worden gerealiseerd. Als tot realisering van een 2x2 rijbaan wordt overgegaan, staat dat volgens hem in de weg aan ontsluiting van de woningen die ten zuiden van zijn perceel liggen. Ook moet een dubbelbaans fietspad worden opgeofferd. Daarom is een 2x2 rijbaan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten, aldus [appellant].
19.1.  De Afdeling overweegt dat aan de dwarsprofielen op de plankaart slechts juridische betekenis kan toekomen, indien in de planvoorschriften daarnaar wordt verwezen. Op de plankaart zijn op de Bennekomseweg weliswaar dwarsprofielen aangegeven, maar in de voorschriften is niet bepaald dat de gronden met de bestemming openbare wegen dienen te worden ingericht overeenkomstig het op de plankaart aangegeven dwarsprofiel, zodat de dwarsprofielen slechts illustratieve betekenis hebben. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU3386, onder 2.7.2.
19.2.  Op de zitting zijn de plankaart, de legenda bij de dwarsprofielen en de planregels onderzocht. Op grond hiervan stelt de Afdeling vast dat uit de legenda volgt dat op de tussenberm niet de bestemming openbaar en gemeenschappelijk groen rust, maar de bestemming openbare weg. In artikel 21 van de planvoorschriften is voor openbare wegen bepaald dat de op de kaarten als zodanig aangewezen gronden ook zijn bestemd voor bermen en tussenbermen. Het voorgaande betekent dat over de gehele breedte van de weg de mogelijkheid bestond om een openbare weg te realiseren. De bestemmingsregeling ter plaatse stond dan ook niet aan de realisering van een 2x2 rijbaan in de weg. [appellant] heeft zijn stelling niet onderbouwd dat wegens de verkeersveiligheid, in aanmerking genomen de ontsluiting van de langs de weg gelegen woningen en het opofferen van een dubbelbaans fietspad, realisering van een 2x2 rijbaan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.
19.3.  Het betoog slaagt niet.
Maximumsnelheid
20.     [appellant] stelt verder dat de weg voor zijn perceel onder het oude regime al in de bebouwde kom lag. Volgens hem is er daarom geen verlaging van de maximumsnelheid naar 50 km/u voor zijn perceel. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat in de oude situatie de hogere snelheid van 80 km/u door het verloop van de weg feitelijk niet haalbaar was. Daarom levert de verschuiving van de komgrens onder het nieuwe regime geen akoestische verbetering voor hem op.
20.1.  De Afdeling stelt voorop dat bij de planologische vergelijking de feitelijke situatie niet van belang is, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daarvan heeft plaatsgevonden. Dat daar feitelijk geen 80 km/u werd gereden, betekent daarmee niet dat zich geen planologische verbetering kan voordoen. Daarbij komt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er belemmeringen waren om 80 km/u te rijden, waardoor het behalen van deze snelheid met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.
20.2.  Het college heeft verder in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat de verlaging van de maximumsnelheid onder het nieuwe regime niet exact voor het perceel van [appellant] plaatsvindt, maar in de directe nabijheid daarvan. De bebouwde komgrens ligt op ongeveer 35 m van het perceel van [appellant]. De raad van de gemeente Ede heeft op 31 januari 2019, de datum waarop het bestemmingsplan onherroepelijk werd en in werking is getreden, besloten om de bebouwde komgrens op de Bennekomseweg in Ede 450 m naar het zuiden te verschuiven, zodat [appellant] niet te maken heeft met afremmend verkeer ter hoogte van zijn perceel.
20.3.  De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college ervan mocht uitgaan dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van het perceel van [appellant] een maximumsnelheid van meer dan 50 km/u wordt toegestaan. Het perceel van [appellant] ligt binnen de bebouwde kom. De bebouwde komgrens bevindt zich door het besluit van de gemeenteraad van 31 januari 2019 op ruim 450 m afstand van zijn perceel. De weg die met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is een weg binnen de bebouwde kom. Op grond van artikel 20 van het Reglement verkeersregel en verkeerstekens 1990 geldt binnen de bebouwde kom een maximumsnelheid van 50 km/u voor motorvoertuigen.
20.4.  Het betoog slaagt niet.
Taxatie
21.     [appellant] voert tot slot aan dat de bruto-inhoud van het object is aangepast, maar de door Antea getaxeerde waarde van het object niet. [appellant] meent daarom dat de inhoud van het taxatierapport niet is aangepast.
21.1.  Het college stelt hier tegenover dat de grotere inhoud niets toevoegt aan de totale gebruiksoppervlakte van het pand, waarvan bij de taxatie is uitgegaan. Het bouwkundige gegeven van de exacte inhoud is op zichzelf niet bepalend voor de waarde van het pand. Het gaat met name om de gebruiksoppervlakte en de opname van het pand als geheel. Dit leidt naar de mening van de taxateur van Antea niet tot een hogere waarde voor het pand. De taxateur is uitgegaan van de woonfunctie. Hieraan ontleent het pand zijn hoogste waarde. Daarnaast kijkt de gemiddelde koper naar het object als totaal. Hoe groot het exact is, doet er in dat geval niet toe.
21.2.  Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 6.3 van de uitspraak van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3940 kan, wanneer het betoog ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur, de juistheid van dat (aspect van het) taxatierapport in beginsel slechts met vrucht worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat het taxatierapport onjuist is.
21.3.  [appellant] heeft zelf geen tegenrapport overgelegd waaruit volgt dat de door Antea getaxeerde waarde van het object niet juist is. Hij kan dus ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat de inhoud van het taxatierapport onjuist is.
21.4.  Het betoog slaagt niet.
Het besluit van 28 februari 2024
22.     Het college heeft op 28 februari 2024 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant]. Naar aanleiding van de uitspraak van 7 juni 2023 heeft het college een akoestisch onderzoek laten verrichten. Daarin is de mate van geluidshinder van bij het kruispunt optrekkend en afremmend verkeer inzichtelijk gemaakt. De conclusie van dit onderzoek is dat met de maximale planologische invulling van de weg, er bij de [locatie] nog steeds een afname van geluid is ten opzichte van de situatie van voor de wijziging van het bestemmingsplan. Het college beslist daarom overeenkomstig het eerdere besluit van 14 december 2021 om aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 5.800,- toe te kennen.
23.     Het besluit van 28 februari 2024 is, gelet op artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, eveneens voorwerp van dit geding.
24.     [appellant] heeft bij brief van 11 maart 2024 gronden tegen het besluit van 28 februari 2024 aangevoerd. Volgens hem is in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet gewerkt met de maximale invulling. Daartoe wijst [appellant] erop dat niet uitgegaan is van het functioneel ontwerp voor het kruispunt, zoals dat is vastgesteld op 30 januari 2011, maar van een aangepast ontwerp. Volgens hem mag er ook niet gerekend worden met het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Rmv). Verder mag volgens [appellant] de toegepaste reductie van 2,5 dB niet, omdat er geen geluidreducerend asfalt over de lengte van ruim 100 m vóór zijn perceel wordt aangelegd. Ook zou de kruispuntcorrectie onjuist berekend zijn. Volgens [appellant] is er een toename van de geluidsproductie en geen afname. In de brief van 29 augustus 2024 voert [appellant] verder aan dat in het akoestisch onderzoek aan q de waarde 1 is toegekend. Daardoor heeft het programma ten onrechte gerekend met een afstand van 118,75 m, terwijl de afstand tot zijn pand 48 m bedraagt.
24.1.  Het college heeft toegelicht dat verschillende type kruispunten zijn doorgerekend in het akoestisch onderzoek. Daarbij is gebruik gemaakt van het Rmv. Ook is gewerkt met het meest nadelige scenario. Uit alle doorgerekende varianten volgt dat er een geluidreductie plaatsvindt die in het beste geval 4,9 dB en in het slechtste geval 4,3 dB betreft.
24.2.  De Afdeling is van oordeel dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat er een reductie van geluidshinder plaatsvindt onder het nieuwe planologische regime. Er is namelijk op basis van de plannen een reële prognose gemaakt van de verkeersintensiteit, waarin het geluid van optrekkend en afremmend verkeer is meegenomen. Daarbij is ook gerekend met een worstcasescenario. In ieder scenario is er een vermindering van de geluidbelasting en de onderlinge verschillen zijn niet hoorbaar. Bovendien is gerekend overeenkomstig het Rmv. [appellant] heeft geen onderbouwing gegeven waarom niet met dit voorschrift mocht worden gerekend.
24.3.  Dat in het akoestisch onderzoek bij de berekening van de geluidsbelasting ter hoogte van het perceel van [appellant] aan q de waarde 1 is toegekend, blijkt niet uit het advies. Daaruit volgt juist dat de waarde q wordt bepaald door het type kruispunt. Ook volgt uit het advies dat q is vastgesteld op 2/3, omdat het gaat om een geregeld kruispunt van de eerste orde. Voor de volledigheid is ook gerekend met een worstcasescenario waarbij de intensiteitsverhouding tussen de verkeersstromen wel ligt tussen 1/3 en 3 en q dus gelijk is aan 1.
24.4.  [appellant] heeft verder geen andere concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het akoestisch onderzoek gegeven. Er is geen grond voor het oordeel dat het college bij de besluitvorming niet van het akoestisch onderzoek mocht uitgaan.
24.5.  Het betoog slaagt niet.
25.     Conclusie
26.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
27.     Het beroep tegen het besluit van 28 februari 2024 is ongegrond.
28.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2024, kenmerk 422275, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
299-1120