ECLI:NL:RVS:2005:AU3386

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R. van der Spoel
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oolder Veste en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Oolder Veste" door de gemeenteraad van Roermond, vastgesteld op 15 juli 2004. Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft op 21 december 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn bezwaren heeft geuit over de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp, met name met betrekking tot geluidshinder en verkeersonveiligheid.

De Raad van State heeft de zaak op 18 augustus 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985). De Afdeling oordeelt dat verweerder de beoordelingsmarges heeft overschreden door goedkeuring te verlenen aan het plandeel zonder dat het aantal rijstroken of een dwarsprofiel was opgenomen, zoals vereist door de wet. Hierdoor is het besluit van de provincie Limburg vernietigd en is goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden".

De Raad van State heeft ook de proceskosten vergoed aan appellant, die in verband met de behandeling van het beroep zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 september 2005.

Uitspraak

200501634/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Roermond, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2004, het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Oolder Veste" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 december 2004, no. 2004/71510, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 februari 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2005.
Bij brief van 9 mei 2005 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Vanwersch-Maes, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad M.W.J.H. de Bock, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellant is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit betreft de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp. Volgens appellant zal de uitvoering van het plan leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege geluidhinder. Verder vreest hij voor verkeersonveilige situaties ter hoogte van de ontsluiting van zijn perceel op de Structuurweg. Hij stelt dat verweerder ten onrechte aan deze inhoudelijke bezwaren voorbij is gegaan.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij stelt dat de Afdeling bij uitspraak van 2 oktober 2002 (zaak no.
200102319/1) de aanleg van de Structuurweg reeds aanvaardbaar heeft geacht.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Bij uitspraak van 2 oktober 2002 in zaak no.
200102319/1heeft de Afdeling beslist op de beroepen tegen het besluit van verweerder van 27 maart 2001 inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan "Oolder Veste". In die uitspraak is onder meer overwogen dat alternatieven voor het Offerkamptracé eerst dan aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Verder is het besluit van verweerder, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp, in die uitspraak vernietigd vanwege strijd met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), omdat in het plan niet het aantal rijstroken was bepaald of een dwarsprofiel was opgenomen. Gelet hierop heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2003 aan dit plandeel alsnog goedkeuring onthouden.
2.5.2.    Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Oolder Veste" en is opgesteld om te voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WRO, die voortvloeide uit de onthouding van goedkeuring door verweerder aan enkele onderdelen van dat plan. Voorts is een aantal punten ambtshalve aangepast en zijn enkele onderdelen van het genoemde bestemmingsplan in dit plan aangepast naar aanleiding van een ingediende zienswijze.
Met het plan wordt onder meer beoogd de aanleg van de Structuurweg, een nieuwe verbinding tussen de Offerkamp en de Broekveeweg, mogelijk te maken. De Structuurweg en het deel van de Offerkamp dat onderdeel gaat uitmaken van de Structuurweg hebben in het plan de bestemming "Verkeersdoeleinden" gekregen. Het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" grenst ter hoogte van de woning van appellant aan [locatie] vrijwel direct aan de oostelijke voorgevel van de woning en is aldus op een gedeelte van de tuin gepland.
2.5.3.    In artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) is, voorzover thans van belang, bepaald dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, terzake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen de waarden in acht worden genomen die ingevolge de artikelen 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 77 van de Wgh, voorzover thans van belang, wordt vanwege burgemeester en wethouders bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van die wet, een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen vanwege die weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985, geeft het bestemmingsplan, voorzover de uitvoering van de Wgh zulks vereist, de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken daarvan, aan.
2.5.4.    Bij besluit van 27 mei 2003 heeft verweerder voor de woning van appellant een hogere geluidsgrenswaarde vastgesteld van 56 dB(A) ten gevolge van de reconstructie van de Offerkamp. De Afdeling heeft bij uitspraak van 2 juni 2004 in zaak no.
200304345/1het beroep van appellant gericht tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2002 kan slechts worden afgeleid dat van ernstige bezwaren tegen het tracé als zodanig niet is gebleken. Anders dan de gemeenteraad en verweerder stellen, heeft de Afdeling in voormelde uitspraak geen oordeel gegeven over de aanvaardbaarheid van de ligging van het Offerkamptracé op perceelsniveau. Nu bij deze uitspraak het besluit van verweerder is vernietigd omdat in het plan niet het aantal rijstroken was bepaald of een dwarsprofiel was opgenomen, is de Afdeling niet meer ingegaan op de bezwaren van appellant over onder meer geluidhinder en verkeersonveiligheid. Die bezwaren kunnen derhalve in deze procedure ten volle aan de orde komen.
2.7.    Het betoog van appellant dat in strijd met het bepaalde in de Wgh de hogere grenswaarde voor zijn woning pas na de vaststelling van het plan is verleend mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft bij besluit van 27 mei 2003 voor de woning van appellant een hogere geluidsgrenswaarde vastgesteld en het plan is vastgesteld bij besluit van 15 juli 2004.
2.7.1.    Ten aanzien van het betoog van appellant over de te verwachten geluidhinder overweegt de Afdeling als volgt. De vertegenwoordiger van de gemeenteraad van Roermond heeft ter zitting verklaard dat het op de plankaart ter hoogte van de woning van appellant aangegeven dwarsprofiel overeenkomt met de gegevens waarvan in het akoestisch onderzoek ten behoeve van het verzoek om hogere grenswaarden is uitgegaan. Ter zitting is gebleken dat in dit dwarsprofiel aan de overzijde van het perceel van appellant naast de rijweg een vrijliggend fietspad is voorzien, maar dat de ligging van de rijweg geheel overeenkomt met de in het akoestisch onderzoek aangehouden situering daarvan. Voorts heeft hij verklaard dat de Structuurweg zal worden aangelegd overeenkomstig de dwarsprofielen die op de plankaart zijn aangegeven.
2.7.2.    Anders dan de gemeenteraad en verweerder stellen is in het plan niet het aantal rijstroken bepaald of een dwarsprofiel opgenomen, zoals in artikel 15 van het Bro 1985 is voorgeschreven. Op de plankaart zijn weliswaar vier dwarsprofielen aangegeven, maar in de voorschriften is niet bepaald dat de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dienen te worden ingericht overeenkomstig het op de plankaart aangegeven dwarsprofiel, zodat deze dwarsprofielen slechts illustratieve betekenis hebben. Dit betekent dat de Structuurweg ook op een andere wijze zou kunnen worden aangelegd dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan.
2.7.3.    Het betoog van appellant dat het voor de aan te leggen Structuurweg verrichte akoestisch onderzoek ondeugdelijk is, slaagt niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in haar uitspraak van 2 juni 2004 in zaak no.
200304345/1het beroep van appellant tegen het besluit tot vaststelling van een hogere geluidsgrenswaarde, dat is gebaseerd op het akoestisch onderzoek, ongegrond is verklaard. Voorts heeft de vertegenwoordiger van de gemeenteraad verklaard dat uit geluidmetingen is gebleken dat bij uitvoering van voormeld dwarsprofiel - na het treffen van geluidwerende maatregelen aan de ramen van de keuken en een slaapkamer - in de woning van verzoeker een binnenniveau van 35 dB(A) kan worden verwezenlijkt. Gelet hierop en op voormelde uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2004 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van het plan overeenkomstig het dwarsprofiel zoals ter hoogte van de woning van appellant op de plankaart is aangegeven zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant vanwege geluidhinder.
2.7.4.    Het bezwaar van appellant dat uitvoering van het plan ter plaatse van zijn woning zal leiden tot een verkeersonveilige situatie treft evenmin doel. De gemeenteraad heeft ter zitting verklaard dat bij de uitvoering van de Structuurweg overeenkomstig het op de plankaart aangegeven dwarsprofiel met het treffen van maatregelen, zoals het plaatsen van een erfafscheiding die het zicht op het verkeer niet belemmert en het haaks op de nieuwe rijbaan aansluiten van de uitrit op het perceel van appellant, geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Onder die omstandigheden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de uitvoering van het plan ter plaatse van de woning van appellant zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
Nu echter niet het aantal rijstroken is bepaald of een dwarsprofiel is opgenomen, zoals in artikel 15 van het Bro 1985 is voorgeschreven, is het plandeel vastgesteld in strijd met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met artikel 30, eerste lid, van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder in zoverre gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp.
Proceskostenveroordeling
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 21 december 2004, no. 2004/71510, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp;
III.    onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit voorzover dit is vernietigd;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de provincie Limburg aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Bindels
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
388-432.