ECLI:NL:RVS:2024:4016
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 28 december 2023 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De rechtbank verklaarde op 3 april 2024 het beroep ongegrond. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De vreemdeling betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De Raad van State oordeelt dat de minister inderdaad de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling moet betrekken, maar constateert dat de vreemdeling geen relevante individuele omstandigheden heeft aangevoerd die niet door de minister zijn meegenomen.
Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van mr. C.M. Wissels, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.