ECLI:NL:RVS:2024:3527
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
Op 29 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 maart 2024 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 30 april 2024 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, heeft hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief betrof het oordeel van de rechtbank dat er geen concrete bezwaren waren aangedragen met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure in Zweden. De vreemdeling stelde dat er een systeemfout was, omdat de beoordeling van de veiligheidssituatie in Syrië door de Zweedse autoriteiten verschilde van die door de Nederlandse autoriteiten. De Raad van State oordeelde echter dat meningsverschillen tussen lidstaten over de uitlegging van materiële voorwaarden voor internationale bescherming geen systeemfouten opleveren, en bevestigde daarmee het oordeel van de rechtbank.
De tweede grief van de vreemdeling leidde ook niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat deze geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.