ECLI:NL:RVS:2024:3527

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
202402875/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 29 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 maart 2024 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 30 april 2024 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, heeft hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief betrof het oordeel van de rechtbank dat er geen concrete bezwaren waren aangedragen met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure in Zweden. De vreemdeling stelde dat er een systeemfout was, omdat de beoordeling van de veiligheidssituatie in Syrië door de Zweedse autoriteiten verschilde van die door de Nederlandse autoriteiten. De Raad van State oordeelde echter dat meningsverschillen tussen lidstaten over de uitlegging van materiële voorwaarden voor internationale bescherming geen systeemfouten opleveren, en bevestigde daarmee het oordeel van de rechtbank.

De tweede grief van de vreemdeling leidde ook niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat deze geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402875/1/V3
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 april 2024 in zaak nr. NL24.13609 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 30 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt in zijn eerste grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen concrete bezwaren heeft aangedragen die verband houden met de kwaliteit van de asielprocedure in Zweden en die leiden tot de conclusie dat daarbij sprake is van een systeemfout. De vreemdeling heeft erop gewezen dat er een verschil is tussen de Nederlandse en de Zweedse beoordeling van bepaalde gebieden in Syrië als veilig en dat dit op basis van grotendeels dezelfde bronnen niet mogelijk zou moeten zijn, zodat sprake is van een systeemfout.
1.1.    Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023, Ministero dell’Interno, ECLI:EU:C:2023:934, punten 140 en 142, tonen meningsverschillen tussen de verzoekende lidstaat en de verantwoordelijke lidstaat over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming, waaronder het verschil in beoordeling van het bestaan van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet aan dat er sprake is van systeemfouten. Anders dan de vreemdeling in zijn eerste grief betoogt, is de gestelde omstandigheid dat de Zweedse autoriteiten de veiligheidssituatie in Syrië anders beoordelen dan de Nederlandse autoriteiten een meningsverschil als bedoeld in dat arrest en kan dit daarom geen systeemfout opleveren in de zin van het arrest van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, onder 5.2.2 en 6. De rechtbank heeft een juiste uitleg van het begrip ‘systeemfout’ gehanteerd. De eerste grief faalt.
2.       Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vraag bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moet worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024
18-1058