ECLI:NL:RBDHA:2024:8903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.P.J. Cain, heeft aangevoerd dat de afwijzing in strijd is met de Dublinverordening en dat er risico's zijn op indirect refoulement. De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Zweden, de Europese regelgeving en mensenrechten respecteren. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er systeemfouten zijn in de Zweedse asielprocedure die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 30 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13609
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Mahassen als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standpunt eiser – indirect refoulement, interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met informatiebericht (IB) 2023/23, geldig tot 13 maart 2024, waarin is bepaald dat de beslissing moet worden aangehouden als blijkt dat de vreemdeling afkomstig is uit een van de regio’s die door Zweden als veilig worden aangemerkt. Eiser is afkomstig uit zo’n regio, en mede om die reden is zijn asielaanvraag in Zweden afgewezen. Uit informatie van AIDA en ELENA blijkt ook dat Zweden de veiligheidssituatie in Syrië anders beoordeeld. Eiser had naast de algemene situatie in Zweden ook persoonlijke problemen aangevoerd, namelijk dat hij wordt gezocht door de veiligheidsdienst en Druzen is. Desondanks is zijn asielaanvraag afgewezen, wat in beroep en hoger beroep bij de Zweedse rechter in stand is gebleven. Volgens eiser blijkt hieruit dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Zweden. Ook is er een risico op indirect refoulement. De staatssecretaris had daarom navraag moeten doen bij de Zweedse autoriteiten over waarom zijn asielaanvraag is afgewezen. Eiser wijst er ook op dat hij, gelet op de afwijzing van zijn asielaanvraag, in Zweden geen opvang zal krijgen, wat onder meer blijkt uit het AIDA-rapport. Verder blijkt uit het claimakkoord niet dat de Zweedse autoriteiten een opvolgende asielaanvraag in behandeling zullen nemen, en klopt het ook niet dat hij daar gezinshereniging kan aanvragen.
Eiser heeft ter zitting als subsidiair standpunt aangevoerd dat de staatssecretaris in het voorgaande aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Arrest van Europees Hof van Justitie van 30 november 2023
6. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) zich in haar uitspraak van 30 november 2023² heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van een Dublinprocedure. Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Zweden een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.³ Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.⁴
7. De rechtbank zal in het hierna volgende daarom eerst eisers beroep ten aanzien van de schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel behandelen, en daarna ingaan op de gestelde schending van het verbod op indirect refoulement.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Zweden op basis waarvan niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2 ECLI:EU:C:2023:934.
3 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
4 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
9. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zweden, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zweedse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
10. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft geen concrete bezwaren aangedragen die verband houden met de kwaliteit van de asielprocedure. De omstandigheid dat aan eiser geen internationale bescherming is verleend, is een inhoudelijke individuele beoordeling die de Zweedse autoriteiten toekomt en duidt niet op een systeemfout. Hieruit volgt niet dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De Zweedse autoriteiten hebben bovendien door het terugnameverzoek te accepteren toegezegd zich bij terugname te houden aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Van eiser mag verwacht worden dat hij klaagt bij de Zweedse autoriteiten als hij toch problemen ondervindt, bijvoorbeeld als hij vindt dat hem ten onrechte opvang wordt onthouden of als hij vindt dat Zweden een onjuist toetsingskader hanteert of ten onrechte geen gezinshereniging mogelijk maakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Indirect refoulement

11. Nu eisers beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet slaagt, slaagt gezien voornoemde uitspraak van het Europees Hof ook zijn beroep op indirect refoulement niet. De rechtbank zie in de beslissing van het Hof geen aanwijzing dat de staatssecretaris nader onderzoek zou moeten doen of garanties zou moeten vragen aan Zweden over de verdere afhandeling van de procedure van eiser.

Artikel 17 van de Dublinverordening

12. Gelet op wat hiervoor is aangevoerd en overwogen in het kader interstatelijk vertrouwensbeginsel is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris mocht zich op het standpunt stellen dat asielinhoudelijke motieven in beginsel niet relevant zijn bij de vraag of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht onevenredig hard is. Verder leidt de verklaring van eiser dat hij bronchitis heeft, ook niet tot het oordeel dat overdracht onevenredig hard is. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij daarvoor in Zweden geen behandeling kan krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.