ECLI:NL:RVS:2024:3359
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door een vreemdeling is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 mei 2024 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling was vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat in Nuth. De rechtbank had op 28 april 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling stelde dat de maatregel onrechtmatig was en dat er vragen waren over de rechtsbijstand voorafgaand aan de oplegging van de maatregel.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de maatregel niet onzorgvuldig was voorbereid en dat er geen nieuwe vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.