201404300/1/V6.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 april 2014 in zaak nr. 13/4271 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) moet de verzoeker ter vaststelling van zijn identiteit in beginsel een buitenlandse gelegaliseerde geboorteakte overleggen en volstaat een paspoort niet. Van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood daartoe niet in staat is. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellante] haar identiteit niet heeft aangetoond. De staatssecretaris heeft aan dit standpunt een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 15 mei 2013 ten grondslag gelegd. Hierin staat dat het op 9 januari 2009 afgegeven uittreksel uit het Iraakse geboorteregister (hierna: het uittreksel uit het geboorteregister) hoogstwaarschijnlijk niet echt is, hoogstwaarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie en niet is gelegaliseerd volgens de alternatieve legalisatieketen die geldt voor Iraakse documenten. Bureau Documenten heeft voorts geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat het document inhoudelijk juist is. De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in bewijsnood verkeert.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris de verklaring van Bureau Documenten ten onrechte aan het besluit van 29 augustus 2013 ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe voert zij aan dat zij haar nationaliteit en identiteit heeft aangetoond met het door haar overgelegde Iraakse paspoort, dat reeds op 23 april 2008 is afgegeven en door Bureau Documenten echt is bevonden. Nu de persoonsgegevens in dit paspoort overeenkomen met die in het uittreksel uit het geboorteregister, is het advies van Bureau Documenten innerlijk tegenstrijdig, aldus [appellante]. Verder voert zij in dit verband aan dat de rechtbank heeft miskend dat in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van november 2012 is vermeld dat de door de minister verkregen informatie over Iraakse documenten niet altijd eenduidig is, waardoor het voor kan komen dat de gang van zaken per instantie of per periode verschilt, en dat in dit ambtsbericht slechts wordt gewezen op het voorkomen van valse Iraakse paspoorten en niet van valse uittreksels uit het geboorteregister. Voorts is de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte voorbij gegaan aan haar betoog dat het besluit van 29 augustus 2013 een deugdelijke motivering ontbeert, aangezien de staatssecretaris aanvullende informatie van Bureau Documenten niet kenbaar bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
3.1. Het betoog van [appellante] dat zij haar identiteit heeft aangetoond met het door haar overgelegde paspoort, faalt reeds omdat volgens de Handleiding naast het paspoort tevens een geboorteakte moet worden overgelegd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het onduidelijk is op grond van welke gegevens dit paspoort is afgegeven.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 november 2013 in zaak nr. 201211217/1/V6) is een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris moet, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zich ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidend advies van een deskundige in te brengen.
[appellante] heeft niet geconcretiseerd waarom hetgeen in voormeld ambtsbericht is vermeld grond vormt voor het oordeel dat de conclusies van Bureau Documenten - naar wijze van totstandkoming - niet zorgvuldig en - naar inhoud - niet inzichtelijk en concludent zijn. Bovendien ziet de passage over illegaal verkregen Iraakse documenten in dit ambtsbericht niet alleen op paspoorten. Nu [appellante] geen - andersluidende - contra-expertise heeft ingebracht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris terecht de verklaring van Bureau Documenten aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog dat het besluit van 29 augustus 2013 niet deugdelijk is gemotiveerd, faalt reeds omdat uit het besluit van 1 juli 2013 blijkt dat de staatssecretaris de naar aanleiding van de zienswijze van [appellante] verkregen aanvullende informatie van Bureau Documenten bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij vanwege de algehele veiligheidssituatie in Irak niet naar Bagdad kan reizen om aldaar een uittreksel uit het geboorteregister te verkrijgen, faalt reeds omdat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, [appellante] niet heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een echt uittreksel uit het geboorteregister. Hiertoe is van belang dat zij niet heeft gesteld dan wel aangetoond dat zij, zo nodig met behulp van een - professionele - derde, pogingen heeft ondernomen om in het bezit te komen van een zodanig document.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
164-800.