ECLI:NL:RVS:2024:2731

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
202205554/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 augustus 2022. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 12 maart 2021 de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingetrokken. In hetzelfde besluit werd aan de vreemdeling een document verstrekt dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, conform artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 24 september 2021.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000.

Bovendien is het hoger beroep gebaseerd op een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.

Uitspraak

202205554/1/V3.
Datum uitspraak: 4 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 augustus 2022 in zaak nr. 21/6027 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. In hetzelfde besluit heeft de staatssecretaris ambtshalve een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 aan de vreemdeling verstrekt, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
Bij besluit van 24 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2370, onder 4.1 tot en met 4.3, over het gevolg van een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht voor de beoordeling of intrekking van een verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024
347-982