ECLI:NL:RVS:2024:2731
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 augustus 2022. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 12 maart 2021 de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingetrokken. In hetzelfde besluit werd aan de vreemdeling een document verstrekt dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, conform artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 24 september 2021.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000.
Bovendien is het hoger beroep gebaseerd op een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.