202104154/1/R2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Veldhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2021 in zaak nr. 20/1886 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2020 heeft het college geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] voor het realiseren van woonruimte in een bestaande schuur aan de [locatie] te Veldhoven.
Tegen dit besluit heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is door het college met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan de rechtbank teneinde het als een beroepschrift in behandeling te nemen.
Bij uitspraak van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellant] is eigenaar van een perceel, gelegen aan de [locatie] te Veldhoven. Op 10 oktober 2019 heeft hij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van een bestaande schuur tot woonruimte. Deze schuur staat achter zijn woonhuis op het perceel. Niet in geschil is dat beide gebouwen deel uitmaken van hetzelfde bouwperceel, een aaneengesloten stuk grond waarop bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
4. Bij besluit van 8 mei 2020 heeft het college geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, omdat de aangevraagde activiteit in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 18.2.1 van de planregels, gelezen in samenhang met de definitie van "woning" in artikel 1.130 van de planregels, op het perceel van [appellant] maar één woning mag worden gerealiseerd. Aangezien er al een woning aanwezig is, namelijk het bestaande woonhuis van [appellant], is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. De schuur moet volgens het college worden aangemerkt als een bijgebouw. De met het bouwplan beoogde functiewijziging van de schuur, van bijgebouw naar hoofdgebouw, is volgens het college in strijd met artikel 18.4, onder f, van de planregels, waarin bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft, tot een strijdig gebruik wordt gerekend.
5. De rechtbank heeft overwogen dat de doeleindenomschrijving in artikel 18.1 van de planregels aan een tweede woning niet in de weg staat en dat ook uit de artikelen 18.1, 18.2, 18.2.1 en 18.2.2 van de planregels niet kan worden afgeleid dat op het perceel slechts één woning binnen het bouwvlak is toegestaan. In zoverre heeft de rechtbank het standpunt van [appellant], dat deze planregels het aantal woningen op het perceel niet beperken, gevolgd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 18.4, onder f, van de planregels. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de reeds bestaande woning als hoofdgebouw is aan te merken en de te verbouwen schuur als bijgebouw.
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat twee hoofdgebouwen op het perceel mochten worden gebouwd, zodat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens [appellant] moet de schuur, gelet op de bestemming, als een hoofdgebouw worden gekwalificeerd. Doordat de schuur de bestemming "woning" krijgt, net als de reeds bestaande woning, kan de schuur ook als hoofdgebouw worden aangemerkt. Aangezien er meerdere woningen mogelijk zijn, omdat het aantal woningen niet wordt beperkt, is het plan niet in strijd met artikel 18.4, onder f, van de planregels. Omdat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan is volgens [appellant] de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Aangezien ten tijde van het nemen van het besluit op de aanvraag de beslistermijn reeds was verstreken, is de vergunning van rechtswege verleend, aldus [appellant].
6.1. Volgens vaste rechtspraak is voor het beantwoorden van de vraag of al dan niet van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven, beslissend welke procedure op de aanvraag van toepassing is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2891. Op grond van artikel 3.7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, is op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Zo is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor zover er strijd is met het plan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. 6.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, hoewel de doeleindenomschrijving in artikel 18.1 van de planregels als ook de artikelen 18.1, 18.2, 18.2.1 en 18.2.2 van de planregels op zichzelf niet aan een tweede woning in de weg staat, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 18.4, onder f, van de planregels. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de definitie van "bijgebouw" in artikel 1.37 en de definitie van "hoofdgebouw" in 1.66 van de planregels en gelet op het bouwplan, de schuur als bijgebouw en de reeds bestaande woning als hoofdgebouw moet worden aangemerkt, waarbij geldt dat ingevolge artikel 18.4 van de planregels permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijgebouwen als strijdig gebruik is aangemerkt. In het betoog van [appellant], dat de schuur, gelet op de bestemming, als een hoofdgebouw moet worden gekwalificeerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Anders dan [appellant] heeft betoogd, kan de schuur niet als een (tweede) hoofdgebouw worden aangemerkt. Gelet op de woonfunctie van de reeds bestaande woning heeft de rechtbank terecht de reeds bestaande woning als hoofdgebouw aangemerkt en de schuur als bijgebouw. Het gebruik daarvan is ondergeschikt aan dat van de woning. Vergelijk ook de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:497. 6.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het met het bouwplan beoogde gebruik, te weten bewoning van de schuur, in strijd is met artikel 18.4 onder f van de planregels, op grond waarvan bewoning van vrijstaande bijgebouwen tot een strijdig gebruik wordt gerekend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met het geldende bestemmingsplan en is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Er is dan ook geen omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
680
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:
"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is
beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren,
voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
b. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]"
Artikel 2.12, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2˚. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede
ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]."
Artikel 3.7 luidt:
"1. Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
2. In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf tevens van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 3.10, derde lid."
Artikel 3.9, derde lid, luidt:
"Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de
voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor
Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin."
Artikel 3.10, eerste lid, luidt:
"1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
[…]"
Bestemmingsplan "Buitengebied 2009"
Artikel 1.37 luidt:
"bijgebouw: een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;"
Artikel 1.66 luidt:
"hoofdgebouw: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;"
Artikel 1.130 luidt:
"woning: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;"
Artikel 18.1 luidt:
"De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[…]"
Artikel 18.2 luidt:
"Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht."
Artikel 18.2.1 luidt:
"a. de maximale goothoogte van de woning bedraagt 4 meter;
b. de maximale bouwhoogte van de woning bedraagt 8 meter;
c. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
d. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 600 m³, dan wel niet meer dan zoals legaal aanwezig op het moment van ter visie legging van het ontwerpplan;
e. afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
f. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter."
Artikel 18.2.2 luidt:
"a. per bestemmingsvlak zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan;
[…]"
Artikel 18.4 luidt:
"Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
[…]
f. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
[…]"