ECLI:NL:RVS:2023:2891

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
202303969/2/R1 en 202303969/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Noord-Holland over omgevingsvergunning voor bouw tweede woning

Op 15 november 2022 heeft de wederpartij beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege naar aanleiding van een op 11 augustus 2022 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een tweede woning op het achtererf aan de [locatie] in Krommenie. De rechtbank Noord-Holland heeft op 23 mei 2023 het beroep gegrond verklaard en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad opgedragen om binnen twee weken de omgevingsvergunning bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,00. Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juli 2023 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat de rechtbank Noord-Holland onbevoegd had moeten verklaren, omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de rechtbank onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

202303969/2/R1 en 202303969/1/R1.
Datum uitspraak: 28 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/5604 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
het college.
Procesverloop
Op 15 november 2022 heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege naar aanleiding van een op 11 augustus 2022 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een tweede woning op het achtererf aan de [locatie] in Krommenie.
Bij uitspraak 23 mei 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning gegrond verklaard, het college opgedragen om binnen twee weken na verzending van die uitspraak de van rechtswege gegeven vergunning bekend te maken en bepaald dat het college een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 13 juli 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Kliphuis en mr. G.M. Pierik, beiden advocaat te Hoofddorp, vergezeld door mr. B. Malloul, en [wederpartij], bijgestaan door mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.       Op 11 augustus 2022 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de bouw van een tweede woning op het achtererf aan de [locatie] in Krommenie. Bij e-mailbericht van 20 oktober 2022 heeft het college medegedeeld dat het niet in staat is om de aanvraag meteen op de gewenste manier te behandelen.
3.       Op 31 oktober 2022 heeft [wederpartij], onder verwijzing naar een eerdere ingebrekestelling, het college erop gewezen dat op 6 oktober 2022 een vergunning van rechtswege is gegeven.
4.       Op 15 november 2022 heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege. Dat beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit artikel 10.1, onder f, en artikel 1.64 van de planregels niet volgt dat ter plaatse van het perceel maar één hoofdgebouw is toegestaan. Nu gesteld noch gebleken is dat het bouwplan anderszins in strijd is met het geldende plan, is op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Nu de beslistermijn is overschreden, is de vergunning van rechtswege gegeven.
Begrip hoofdgebouw
5.       Het college betoogt dat de rechtbank te onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Volgens het college staat het ter plaatse geldende plan één woning toe en deze is aanwezig. Op de aanvraag voor de bouw van een tweede woning is - nu dit in strijd is met het plan - niet de reguliere voorbereidingsprocedure, maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
5.1.    Volgens vaste rechtspraak is voor het beantwoorden van de vraag of al dan niet van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven, beslissend welke procedure op de aanvraag van toepassing is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2397. Op grond van artikel 3.7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Zo is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor zover er strijd is met het plan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
5.2.    Artikel 10.2.1 van de planregels luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
d. indien een bebouwingspercentage is opgenomen mag ten hoogste dat percentage worden bebouwd, waarbij geldt dat dit percentage per bouwperceel in aanmerking wordt genomen;
[…]."
Ingevolge artikel 1.64 van de planregels wordt onder hoofdgebouw verstaan: "Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is."
5.3.    Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan "Krommenie" de bestemming "Gemengd". Het bouwvlak beslaat het gehele perceel. Uit artikel 10, eerste lid, onder f, van de planregels volgt dat de voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. De vraag is of de bouw van een tweede woning op het perceel in strijd is met het plan. In het bijzonder is de vraag hoe het begrip hoofdgebouw in artikel 1.64 van de planregels moet worden uitgelegd. Uit de letterlijke tekst, noch het plan kan worden afgeleid of binnen een bouwvlak meerdere hoofdgebouwen zijn toegestaan. Zoals de Afdeling heeft overwogen, in onder meer de uitspraken van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2017, en van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2684, is bij gebrek aan aanknopingspunten in het plan en de plantoelichting voor de uitleg van een begrip het algemeen gangbare spraakgebruik richtinggevend. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omschrijving van het begrip "hoofdgebouw" in artikel 1.64 van de planregels gelijkluidend is aan de omschrijving van dat begrip zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Omdat sprake is van gelijkluidende bepalingen omtrent het begrip "hoofdgebouw", kan voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij de nota van toelichting bij het Bor. Zie ter vergelijking de uitspraak van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2934. Over die definitieomschrijving heeft de Afdeling eerder in de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:497, al overwogen dat slechts één gebouw op een bouwperceel als belangrijkste bouwwerk en dus als hoofdgebouw, kan worden aangemerkt. Dit betekent dat ter plaatse van het voorliggend bouwvlak maar één hoofdgebouw is toegestaan en de bouw van een tweede woning op het perceel in strijd is met het plan. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6.       Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met het geldende plan en is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Nu geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, stond voor [wederpartij] geen rechtsmiddel open tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege als bedoeld in artikel 8:55f van de Awb. De rechtbank had zich daarom onbevoegd moeten verklaren.
7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren.
8.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/5604;
III.      verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV.      wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Dinleyici
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2023
909