202001951/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2020 in zaak nr. 19/6042 in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Nijmegen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het college aan [partij] een vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woning aan de [locatie] in Nijmegen in vier onzelfstandige wooneenheden, te bewonen door drie personen.
Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 5 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 september 2019 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] en anderen moet nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft het college uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en de verlening van de gevraagde omzettingsvergunning op een andere grondslag in stand gelaten.
[appellant] en anderen hebben hiertegen beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een zienswijze gegeven.
[appellant] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
[appellant] en anderen hebben het beroep tegen het besluit van 19 september 2019 ingetrokken.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [partij] is eigenaar van de woning aan de [locatie] in Nijmegen. Hij heeft bij het college een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het omzetten van deze zelfstandige woning in maximaal vier onzelfstandige wooneenheden, te bewonen door drie personen. Omdat de aanvraag voldoet aan de ‘Beleidsregels omzetting en onttrekking van zelfstandige woonruimte Nijmegen 2018 B’ (hierna: Beleidsregels 2018B), heeft het college de omzettingsvergunning verleend. [appellant] en anderen zijn het hiermee oneens.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 19 september 2019 onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:398) gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (hierna: Hvv 2019), waaruit volgt dat voor alle woonruimten in de gemeente Nijmegen een omzettingsvergunningplicht geldt, onverbindend is wegens strijd met artikel 2 van de Huisvestingswet 2014, omdat de noodzaak voor het vergunningenstelsel gebrekkig is onderbouwd. Artikel 12 van de Hvv 2019 mocht daarom volgens de rechtbank niet aan het besluit van 19 september 2019 ten grondslag worden gelegd. 3. Gevolg gevend aan de opdracht die de rechtbank in haar uitspraak heeft gegeven, heeft het college een nieuw besluit genomen. Het college heeft het bezwaar van [appellant] en anderen bij besluit van 31 maart 2020 gegrond verklaard maar de verlening van de gevraagde omzettingsvergunning op een andere juridische grondslag, namelijk de Huisvestingsverordening Nijmegen 2020 (hierna: Hvv 2020), in stand gelaten.
Hoger beroep
4. Het college kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 12 van de Hvv 2019 onverbindend is. Aan de vergunningplicht ligt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel een onderbouwing ten grondslag die voldoet aan de in de Huisvestingswet 2014 gestelde eisen. Het college verwijst naar het rapport ‘Onderbouwing instrumenten Huisvestingsverordening Nijmegen’ van 14 mei 2019 (hierna: het rapport). Het feit dat het college de onderbouwing na vaststelling van de Hvv 2019 heeft gegeven, doet daar niet aan af.
4.1. Het betoog van het college slaagt. In de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1336) was eveneens de vraag aan de orde of de rechtbank kennis had moeten nemen van het rapport dat het college in de beroepsprocedure had overgelegd. Uit de uitspraak van 23 juni 2021 volgt dat de motivering ook in de beroepsprocedure door het college kon worden gegeven. Verder volgt uit de uitspraak dat het rapport kan dienen als motivering van de door de gemeenteraad gebruikte, in de Huisvestingswet 2014 toegekende bevoegdheid om artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2019 vast te stellen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 4.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag voor het besluit van 31 maart 2020 die op basis van die uitspraak is genomen. Dat besluit moet daarom ook worden vernietigd.
Het besluit van 19 september 2019
5. De rechtbank is niet toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 19 september 2019. [appellant] en anderen hebben hun beroep tegen het besluit van 19 september 2019 ingetrokken, omdat zij hier geen belang meer bij hebben. De Afdeling zal het beroep van [appellant] en anderen daarom evenmin inhoudelijk behandelen.
Conclusie
6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 31 maart 2020 moeten worden vernietigd.
De besluitvorming over de aanvraag van [partij] is met het besluit van 19 september 2019 afgerond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2020 in zaak nr. 19/6042;
III. vernietigt het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 31 maart 2020, kenmerk JZ20/Z19.032137/D200363374;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan W.W.M. [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
735-1033
BIJLAGE - Wettelijk kader
Regelgeving die gold op het moment van het besluit van 19 september 2019
Huisvestingswet 2014 (geldend van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2020)
Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
[…].
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…]
Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (zoals die gold van 7 februari 2019 tot en met 30 december 2019)
Artikel 12
1. Het verbod als bedoeld in artikel 21 van de wet, eerste volzin en onder a tot en met c geldt voor alle woonruimten die zijn gelegen in de gemeente Nijmegen.
[…]