ECLI:NL:RVS:2024:2590

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202103440/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap op basis van identiteit en nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 april 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 juli 2015 het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat hij twijfels had over de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Deze twijfels waren gebaseerd op een rapport taalanalyse van 8 januari 2002, waarin werd geconcludeerd dat [appellant] niet uit de provincie Zuid-Kordofan komt, maar uit de regio Dongola in het noorden van Soedan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellant] met de overgelegde documenten de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet had weggenomen.

Tijdens de zitting op 8 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Gailjaard, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. R.P.G.H. Belluz. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend om nadere inlichtingen in te winnen. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zijn twijfels over de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zonder meer mocht baseren op het advies van TOELT, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat [appellant] niet had aangetoond dat er voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces had plaatsgevonden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

202103440/1/V6.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2021 in zaak nr. 19/1489 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2024. [appellant], bijgestaan door mr. H. Gailjaard, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.P.G.H. Belluz, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om nadere inlichtingen in te winnen. De staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd. [appellant] heeft daarop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] stelt afkomstig te zijn uit [plaats] in de provincie Zuid-Kordofan te Soedan en geboren te zijn op [geboortedatum] 1984. De staatssecretaris heeft hem met ingang van 15 juni 2007 een verblijfsvergunning verleend in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: Ranov). [appellant] heeft ter staving van zijn identiteit en nationaliteit bij het verzoek een echt bevonden Soedanees paspoort overgelegd en een gelegaliseerd Age Estimation Certificate. Verder heeft hij een Certification of non-registration in birth register en een vals bevonden uittreksel uit het geboorteregister uit Soedan overgelegd.
1.1.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij ernstig twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft deze twijfel gebaseerd op een rapport taalanalyse van 8 januari 2002 (hierna: het rapport taalanalyse), opgesteld door het Bureau Land en Taal (thans: Team Onderzoek en Expertise Land en Taal; hierna: TOELT) in een eerder door [appellant] gevoerde asielprocedure. In dat rapport heeft TOELT geconcludeerd dat [appellant] eenduidig niet uit de provincie Zuid-Kordofan (Nuba-bergen) komt, maar wel eenduidig uit de regio Dongola in het uiterste noorden van Soedan. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde contra-expertise van de Universiteit van Keulen van 5 juli 2017 geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusie van TOELT heeft aangedragen. Ook heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat [appellant] de twijfel aan zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen met de door hem overgelegde documenten. De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij niet kan vaststellen of voorafgaand aan de afgifte van het door [appellant] overgelegde Soedanese paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden.
Uitspraak rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde documenten de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] met de contra-expertise van de Universiteit van Keulen het rapport taalanalyse weliswaar op onderdelen heeft betwist, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de conclusie van dat rapport. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat er voorafgaand aan de afgifte van het Soedanese paspoort geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Het Age Estimation Certificate en het Certification of non-registration in birth register kunnen niet gelden als brondocumenten, omdat die later zijn afgegeven dan het paspoort. De stelling van [appellant] dat de geboorteakte waarmee hij het paspoort heeft aangevraagd is gestolen, is niet onderbouwd, aldus de rechtbank. Verder wekt het volgens de rechtbank bevreemding dat [appellant] in het bezit is van een Age Estimation Certificate en Certification of non-registration in birth register, omdat hij heeft verklaard een geboorteakte te hebben gehad en het Age Estimation Certificate volgens het algemeen ambtsbericht Soedan van oktober 2013 (hierna: het ambtsbericht 2013) alleen wordt afgegeven aan personen die geen geboorteregistratie hebben.
Taalanalyse
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise van de Universiteit van Keulen onvoldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de conclusie van TOELT. Er is immers tweemaal door de deskundigen van de Universiteit van Keulen gereageerd op de conclusie van TOELT. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het onzorgvuldig is dat geen taalanalyse is afgenomen in de stamtaal. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat hij in een eerder door hem gevoerde asielprocedure heeft verklaard enkele woorden te spreken van een stamtaal.
3.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een advies van TOELT een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van TOELT afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, onder 2.3. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag de staatssecretaris niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de staatssecretaris TOELT een reactie op wat over het advies is aangevoerd. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566, onder 4.1.
Taalanalyse TOELT en contra-expertise
3.2.    Uit het rapport taalanalyse volgt dat [appellant] eenduidig niet uit [plaats] in de provincie Zuid-Kordofan komt, maar wel eenduidig uit de regio Dongola in het uiterste noorden van Soedan. Hij spreekt namelijk Arabisch zoals dat gangbaar is in het uiterste noorden van Soedan in de regio Dongola. Verder staat in het rapport taalanalyse dat de informatie die [appellant] heeft gegeven over zijn stam en gebied, zeer oppervlakkig is, en dat het Arabisch dat hij spreekt niet volmaakt is en mogelijk niet zijn moedertaal is. De taalanalyse is verricht door een taalanalist afkomstig uit Soedan.
Twee deskundigen van de Universiteit van Keulen hebben in een contra-expertise van 5 juli 2017 geconcludeerd dat [appellant] overtuigend bewijs heeft geleverd over zijn afkomst en kennis over die regio. Zo heeft [appellant] volgens de deskundigen lokale etenswaren genoemd waarvan het zeer onwaarschijnlijk is dat iemand die niet uit die regio afkomstig is, ze kent. Verder concluderen de deskundigen dat de taalanalist drie woorden noemt die [appellant] heeft gebruikt die gangbaar zijn voor het noorden van Soedan, maar dat hij niet de alternatieven noemt voor de taal uit de regio waaruit [appellant] stelt afkomstig te zijn. Verder zouden twee van de drie woorden gangbare woorden zijn in heel Soedan. Ook zou [appellant] de ‘d’ anders uitspreken als hij afkomstig was uit het noorden van Soedan, aldus de deskundigen.
3.3.    TOELT heeft op 27 september 2017 gereageerd op de contra-expertise en de conclusie van de taalanalyse gehandhaafd. TOELT stelt zich op het standpunt dat de contra-expertise geen duidelijk verwoorde conclusie bevat over de herkomst van [appellant]. Verder licht TOELT toe dat tegen de gestelde achtergrond van [appellant] redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij Arabisch spreekt zoals dit gangbaar is onder de niet-Arabische inwoners van Zuid-Kordofan en dat hij actieve kennis heeft van één Nuba-taal van de bevolkingsgroep waartoe hij behoort. Ook gaat TOELT in op de contra-expertise. TOELT stelt zich op het standpunt dat de etenswaren die [appellant] noemt in heel Soedan bekend zijn en dat geen van de woorden die hij gebruikte, te herleiden is tot een gangbare Nuba-taal. Over het Arabisch merkt TOELT op dat de deskundigen niet ingaan op de vraag of het Arabisch dat [appellant] spreekt, overeenkomt met het Arabisch zoals dat gangbaar is in Nuba-omstreken.
3.4.    De deskundigen van de Universiteit van Keulen hebben hierop gereageerd bij brief van 3 april 2018. Zij stellen dat veel mensen die in de Nuba-bergen in Soedan zijn opgegroeid, vandaag de dag geen Nuba-taal meer spreken en alleen Soedanees Arabisch spreken. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat [appellant] bepaalde stamwoorden niet meer kent. In een reactie van 27 september 2018 heeft TOELT te kennen gegeven hierin geen aanleiding te zien voor een andere conclusie.
Mocht de staatssecretaris de taalanalyse bij de beoordeling betrekken?
3.5.    De Afdeling is, anders dan [appellant] betoogt, van oordeel dat het niet onzorgvuldig is van TOELT dat geen taalanalyse is afgenomen in een stamtaal. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] tijdens het eerste gehoor in een eerdere asielprocedure heeft verklaard geen stamtalen te spreken zodat geen aanleiding bestond om tijdens de taalanalyse in andere talen met [appellant] te spreken dan in het Arabisch.
3.6.    De Afdeling is verder van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise van de Universiteit van Keulen van 5 juli 2017 onvoldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de conclusie van TOELT. Voor dit oordeel acht zij van belang dat TOELT in de het rapport taalanalyse heeft opgemerkt dat het Arabisch dat [appellant] spreekt, gangbaar is in het uiterste noorden van Soedan in de regio Dongola, de beheersing van [appellant] van het Arabisch niet volmaakt is en het Arabisch mogelijk niet zijn moedertaal is. De deskundigen van de Universiteit van Keulen hebben in de contra-expertise hierover opgemerkt dat dit is gebaseerd op drie woorden die [appellant] heeft gebruikt en dat hij verder nog andere algemene woorden heeft gebruikt die niet typisch aan het noorden van Soedan zijn toe te schrijven. Verder schrijven de deskundigen dat [appellant] niet de retroflex [d] gebruikt, maar de alveolaire [d], wat erop duidt dat hij niet afkomstig is uit het noorden van Soedan. Verder acht de Afdeling van belang dat [gemachtigde A], emeritus professor, verbonden aan het Instituut voor Afrikaanse Studies en Egyptologie van de Universiteit van Keulen, tijdens de zitting heeft toegelicht dat vandaag de dag de Nuba-taal nauwelijks meer wordt gesproken en de meeste mensen het algemene Soedanees-Arabisch spreken. De Afdeling is van oordeel dat deze bevindingen uit de contra-expertise de verklaring van [appellant] ondersteunen dat hij als 13-jarige door het leger is meegenomen uit Zuid-Kordofan en vervolgens bij een familie in het noorden van Soedan is tewerkgesteld. Daar is zijn taal verder ontwikkeld. Met het voorgaande heeft [appellant] concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusie van TOELT aangedragen.
3.7.    Naar het oordeel van de Afdeling leidt de reactie van TOELT van 27 september 2017 op de contra-expertise niet tot een ander oordeel. Dat de contra-expertise geen duidelijke conclusie bevat over de herkomst van [appellant] is niet relevant. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een partij met een contra-expertise twijfel kan zaaien over de juistheid van een advies, maar dat daarmee niet bewezen hoeft te worden dat de desbetreffende conclusie van het advies onjuist is. Om die reden is ook niet van belang dat de deskundigen in de contra-expertise niet zijn ingegaan op de vraag of het Arabisch dat [appellant] spreekt overeenkomt met het Arabisch zoals dat gangbaar is in Zuid-Kordofan.
3.8.    Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zijn twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zonder meer mocht baseren op het advies van TOELT. Het betoog slaagt.
Welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de door [appellant] overgelegde documenten?
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met de overgelegde documenten de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen. Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft aangetoond dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2712, omdat het in die zaak om een andere situatie ging. Verder voert hij aan dat de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld door het Age Estimation Certificate niet opnieuw voor te leggen aan Bureau Documenten (hierna: BD), maar uit te gaan van het door BD verrichte onderzoek in 2014, door niet mee te wegen dat het document door BD echt is bevonden en dat het document is gelegaliseerd, en door uit te gaan van de situatie in het ambtsbericht 2013 over de procedure voor afgifte van paspoorten in Soedan. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat de Soedanese ambassade het paspoort en de overgelegde documenten als authentiek heeft bestempeld.
4.1.    De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat voorafgaand aan de afgifte van het Soedanese paspoort van [appellant] geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Hij heeft in de besluiten van 9 juli 2015 en 17 januari 2019 uiteengezet dat het Soedanese paspoort is afgegeven op 22 januari 2014, terwijl het Age Estimation Certificate op 28 januari 2014 is afgegeven. Daarom kan de inhoud van het paspoort niet worden geverifieerd. De verklaring van [appellant] dat hij de geboorteakte waarmee hij het paspoort heeft aangevraagd, na de aanvraag heeft verloren, heeft hij niet toegelicht. In dit verband heeft de staatssecretaris erop gewezen dat er verwarring bestaat over de vraag of [appellant] geregistreerd staat in Soedan, omdat hij enerzijds heeft verklaard een geboorteakte te hebben gehad en anderzijds een Certification of non-registration in birth register heeft overgelegd. Bovendien wordt een Age Estimation Certificate volgens het ambtsbericht 2013 alleen verstrekt aan personen die geen geboorteregistratie hebben, aldus de staatssecretaris.
4.2.    Op de zitting heeft [gemachtigde B], directeur van de consulaire afdeling van de ambassade van Soedan in Den Haag, een toelichting gegeven over de wijzen van verkrijging van een geboorteakte in Soedan. Hij heeft toegelicht dat pasgeborenen die geregistreerd worden, een geboorteakte krijgen bij de geboorte. De registratie van de geboorte vindt in het algemeen plaats in de geboorteplaats. Alle gegevens, inclusief de registratie, worden vervolgens naar de hoofdstad gezonden. Er is dan geen registratie meer in de geboorteplaats. Als de geboorteakte kwijtraakt, kan een nieuw document worden aangevraagd. De aanvrager krijgt dan een certificaat, waarna vervolgens een leeftijdsonderzoek plaatsvindt door de Medical Commission. Het document dat op basis daarvan wordt verstrekt, het Age Estimation Certificate, is een vervanging van de geboorteakte.
4.3.    In het algemeen ambtsbericht Soedan van oktober 2019 (hierna: het ambtsbericht 2019) wordt de mogelijkheid van een verlate geboorteregistratie via een leeftijdsschouw genoemd. Daarbij wordt tevens vermeld dat een leeftijdsschouw ook mogelijk is wanneer de eerdere registratie zoek is geraakt. Vervolgens staat daarin dat de Age Estimate Commission een geboorteakte afgeeft waarin wordt vermeld dat betrokkene geboren is op 1 januari van een door haar bepaald jaar.
De staatssecretaris heeft in zijn reactie van 18 april 2024 desgevraagd toegelicht dat het Age Estimation Certificate geen geboorteakte is, maar een bewijs van geboorte dat dezelfde waarde heeft als een geboorteakte. Omdat het Age Estimation Certificate in de volksmond een geboorteakte heet, is bij die term in het ambtsbericht 2019 aangesloten, aldus de staatssecretaris.
4.4.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 5.7, moet de staatssecretaris als er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de verzoeker, nagaan of de verzoeker de gerezen twijfel met de door hem overgelegde documenten heeft weggenomen. In dat kader zal de staatssecretaris moeten beoordelen of buiten twijfel uit de door een verzoeker overgelegde documenten volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn. De staatssecretaris mag daarbij echter niet zonder deugdelijke motivering voorbijgaan aan de documenten die een verzoeker heeft overgelegd. De motivering die de staatssecretaris geeft voor het niet accepteren van de door de desbetreffende verzoeker overgelegde documenten in de naturalisatieprocedure is afhankelijk van de bewijswaarde van die documenten. De Afdeling heeft in bovengenoemde uitspraak van 29 november 2023, onder 5.3 tot en met 5.6, verduidelijkt wat het toetsingskader is voor de beoordeling van de bewijswaarde van documenten.
4.5.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft een echt Soedanees paspoort overgelegd. Verder heeft hij een Age Estimation Certificate en een Certification of non-registration in birth register overgelegd. Hij heeft verklaard dat hij het paspoort met een originele geboorteakte heeft aangevraagd. Vervolgens is hij die geboorteakte kwijtgeraakt. Omdat hij een geboorteakte nodig heeft voor het naturalisatieverzoek, heeft [appellant] een nieuwe geboorteakte opgevraagd. Hij heeft van de Soedanese autoriteiten een Age Estimation Certificate en een Certification of non-registration in birth register gekregen. Het Age Estimation Certificate is een vervanging van de geboorteakte en heeft dezelfde juridische waarde als een geboorteakte. Hoewel het Age Estimation Certificate en de Certification of non-registration in birth register van [appellant] dateren van na de afgifte van het paspoort, sluit de verklaring van [appellant] over de verkrijging van die documenten wel aan op de verkregen informatie van de medewerker van de consulaire afdeling van de ambassade van Soedan. Bovendien volgt uit het ambtsbericht 2019 dat de mogelijkheid bestaat van een verlate geboorteregistratie via een leeftijdsschouw. Daarin staat ook dat een leeftijdsschouw ook mogelijk is wanneer de eerdere registratie zoek is geraakt. In dit licht is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet uitgaat van de juistheid van de gegevens van het paspoort. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, onder 5.6, volgt immers dat niet elke daadwerkelijke of veronderstelde administratieve tekortkoming in het afgifteproces van de afgevende vreemde staat volstaat om in het geval van een echt bevonden paspoort te concluderen dat geen sprake is van een deugdelijk identificatieproces voorafgaand aan de afgifte van een paspoort. Het besluit van 17 januari 2019 is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.6.    Het betoog slaagt.
5.       [appellant] heeft zijn hogerberoepsgrond dat de rechtbank de procedure ten onrechte niet heeft aangehouden in afwachting van een motie van 4 februari 2021, Kamerstukken II 2020-2021, 35 483, nr. 68, over het wegnemen van belemmeringen voor naturalisatie van Ranov-vergunninghouders, op de zitting bij de Afdeling ingetrokken.
6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 januari 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de staatssecretaris te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2021 in zaak nr. 19/1489;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 17 januari 2019, V-[nummer];
V.       bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.937,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 444,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
954