ECLI:NL:RVS:2024:2509

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
202206449/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • B.P. Vermeulen
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek tot correctie en verwijdering van politiegegevens na aanhouding voor rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 september 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had verzocht om correctie en verwijdering van gegevens die door de korpschef van politie waren vastgelegd na zijn aanhouding op 10 december 2021. Tijdens een controle op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994 vertoonde [appellant] twijfelend rijgedrag en werd er een cannabisgeur waargenomen. Een speekseltest gaf een indicatie voor cannabis, waarna hij werd aangehouden. De korpschef weigerde het verzoek van [appellant] om de gegevens te corrigeren of te verwijderen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef het verzoek terecht had afgewezen, omdat [appellant] niet had aangetoond dat de in het proces-verbaal vermelde feiten onjuist waren. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling concludeerde dat de korpschef zich terecht op het standpunt had gesteld dat de verwerking van de gegevens onder de uitoefening van de politietaak viel en dat de gegevens niet in strijd met de wet waren verwerkt. Het verzoek om schadevergoeding van [appellant] werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de korpschef. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202206449/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-­Nederland (hierna: de rechtbank) van 29 september 2022 in zaak nrs. 22/3095 en 22/3096 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om correctie en verwijdering van gegevens afgewezen.
Bij uitspraak van 29 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2024, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterveen, is verschenen.
Overwegingen
Procesbeslissing
1.       [appellant] en zijn gemachtigde [gemachtigde], de moeder van [appellant], zijn niet op de zitting verschenen. Na aanvang van de zitting heeft de Afdeling van de gemachtigde een verzoek gedateerd op 5 juni 2024 om uitstel van de zitting ontvangen. In het verzoek staat dat de advocaat van de gemachtigde onvoldoende tijd heeft om de zaak voor te bereiden en ook wegens andere verplichtingen de zitting niet kan bijwonen. Via de rechtsbijstandverzekering probeert de gemachtigde alsnog een advocaat te krijgen, maar onduidelijk is of haar dit op tijd lukt.
[appellant] en zijn gemachtigde zijn al bij brief van 28 maart 2024 voor de zitting uitgenodigd. Het had op de weg van [appellant] en zijn gemachtigde gelegen om zijn vertegenwoordiging ter zitting tijdig te organiseren. Niet is gebleken waarom de gemachtigde het verzoek om uitstel niet eerder kon indienen dan op de zittingsdag. De aangedragen omstandigheden wegen niet op tegen het belang van een goede rechtspleging dat is gediend met een voortvarende behandeling van de zaak. De Afdeling heeft het verzoek om uitstel daarom afgewezen.
Wettelijk kader
2.       De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3.       [appellant] is op 10 december 2021 door twee hoofdagenten van de politie, Eenheid Midden-Nederland, op de Zuiderloswal te Hilversum gecontroleerd op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), omdat hij twijfelend rijgedrag vertoonde. De agenten roken bij [appellant] een cannabisgeur, namen waar dat hij trilde en dat hij bloeddoorlopen ogen en een vergrote pupil had. Een afgenomen speekseltest gaf een indicatie aan voor cannabis. [appellant] is hierna aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de WVW 1994. Deze informatie is opgenomen in het proces-verbaal dat onder registratienummer [...] is opgemaakt. Het proces-verbaal is op grond van artikel 130 van de WVW 1994 aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) verstrekt, omdat de hoofdagenten een vermoeden hadden dat [appellant] niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid of lichamelijke of geestelijke geschiktheid. Uit een nader bloedonderzoek is gebleken dat het bloed een gehalte van 5,7 microgram/liter THC bevatte, bijna twee keer zo hoog als is toegestaan. Het CBR heeft bij besluit van 22 februari 2022 het rijbewijs van [appellant] geschorst. Ook moest hij van het CBR een verplicht onderzoek ondergaan, om zijn drugsgebruik te onderzoeken. Het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 31 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2608, heeft de rechtbank Midden-Nederland het besluit op bezwaar van het CBR in stand gelaten.
[appellant] heeft bij brief van 9 juni 2022 de Politie Midden-Nederland verzocht om - zo begrijpt de Afdeling - het proces-verbaal en de achterliggende stukken te laten corrigeren en te verwijderen. Volgens [appellant] zijn de gegevens onjuist en niet ter zake dienend. Ook zijn de gegevens onrechtmatig aan het CBR verstrekt. [appellant] wil dat de korpschef aan het CBR opdracht geeft alle ontvangen gegevens te vernietigen. De korpschef heeft het verzoek afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef, mede gezien het telefonisch contact met de gemachtigde, het verzoek zo mocht opvatten dat op grond van artikel 28, eerste en tweede lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is verzocht gegevens te rectificeren of te vernietigen.
Volgens de rechtbank heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om rectificatie mogen afwijzen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het proces-verbaal en de achterliggende stukken vermelde gebeurtenissen onjuist zijn. De korpschef heeft daarnaast op goede gronden geweigerd de politiegegevens van [appellant] te vernietigen. De rechtbank zag geen aanleiding voor het oordeel dat de politiegegevens van [appellant] in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Onder meer heeft de korpschef genoegzaam uiteengezet dat de verstrekking aan het CBR van gegevens en de bijbehorende feiten en omstandigheden berust op artikel 8 van de Wpg in samenhang gelezen met artikel 130 van de WVW 1994. [appellant] heeft geen onderbouwing gegeven voor de stellingen dat bevoegdheden in strijd met de regels zijn toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Omvang geding
5.       [appellant] heeft zich in het hogerberoepschrift beperkt tot het ten onrechte afwijzen van zijn verzoek om verwijdering van zijn gegevens. De Afdeling gaat daarom in de uitspraak niet in op de vermeende onjuistheid van die gegevens en eventuele rectificatie daarvan.
Juridische grondslag en bevoegdheid
6.       [appellant] stelt dat hij zijn verzoek heeft ingediend op grond van de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG)
De AVG was volgens hem van toepassing, omdat de verwerking van zijn dossier alleen gericht was op het toebrengen van leed en niet de opsporing diende. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het opleggen van straffen en maatregelen na een onherroepelijke veroordeling voor rijden onder invloed van drogerende stoffen. Het Openbaar Ministerie draagt zorg voor de registratie en informeert de overtreder schriftelijk daarover. [appellant] betoogt dat de officier van justitie daarom de verwerkingsverantwoordelijke was. De korpschef was niet bevoegd om op zijn verzoek te beslissen. Verder betoogt [appellant] dat niet is gebleken dat de taken in dit geval op de juiste wijze zijn gedelegeerd.
6.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG is deze verordening niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Uit artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg volgt dat elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt aangemerkt moet worden als politiegegeven. Artikel 3 van de Politiewet 2012 omschrijft de politietaak als het in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de controle door de hoofdagenten ter handhaving van de WVW 1994 onder de uitoefening van de politietaak viel. In dit geval ging het namelijk om de opsporing van een op grond van de WVW 1994 strafbaar gesteld misdrijf, zie de artikelen 8, eerste en vijfde lid (jo. artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer), 176, tweede lid, en 178, eerste lid, van de WVW 1994. De persoonsgegevens van [appellant] die als gevolg van de controle in het proces-verbaal en de onderliggende stukken zijn verwerkt zijn daarom politiegegevens. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die persoonsgegevens - politiegegevens - onder de reikwijdte van de Wpg vallen.
[appellant] heeft zijn verzoek, overeenkomstig het Privacy Statement van de politie, gericht aan (de privacydesk van) de Politie Midden-Nederland. Gelet op artikel 1, aanhef en onder f, van de Wpg is de korpschef - en niet de officier van justitie - de verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens van [appellant] die bij de politie worden verwerkt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1807). Voor zover [appellant] stelt dat de op het besluit van 30 juni 2022 vermelde juridisch adviseur niet bevoegd was het besluit te nemen, mist die stelling feitelijke grondslag. Niet de juridisch adviseur, maar het Sectorhoofd Eenheidsstaf heeft het besluit namens de korpschef genomen. Voor het nemen van besluiten op grond van de Wpg is in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Mandaatbesluit ondermandaat sectorhoofd staf Midden-Nederland aan het sectorhoofd van de eenheidsstaf voor de eenheid Midden-Nederland mandaat verleend.
Het betoog slaagt niet.
Verwijderen politiegegevens
7.       [appellant] betoogt dat zijn persoonsgegevens moeten worden verwijderd omdat zij in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. In het proces-verbaal zitten verschillende onregelmatigheden. Zo zijn de processen-verbaal niet ondertekend. Daarnaast is over de alcoholtest niets beschreven, en is het resultaat van de speekseltest en het bloedonderzoek niet vastgelegd. Ook over de verstrekking van het proces-verbaal staat niets in het systeem en die verstrekking is ook niet gemotiveerd. [appellant] stelt verder dat de korpschef niet aan de noodzaak en subsidiariteit heeft getoetst. De korpschef had in een veel vroeger stadium de belangen moeten afwegen. Was het verzoek direct toegekend, dan had dat een bezwaar- en beroepsprocedure en daarmee veel stress voorkomen.
7.1.    Het proces-verbaal Rijden onder invloed en de achterliggende processen-verbaal zijn, in weerwil van artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering, niet ondertekend. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9954, kunnen zulke processen-verbaal alsnog als wettig bewijsmiddel dienen, bijvoorbeeld in samenhang met andere bewijsmiddelen. Gelet hierop zijn de politiegegevens naar het oordeel van de Afdeling niet reeds wegens het ontbreken van een handtekening in strijd met een wettelijk voorschrift verwerkt.
Voor zover [appellant] betoogt dat over de testen en het bloedonderzoek onvoldoende informatie is opgenomen, volgt de Afdeling dit niet. In het proces-verbaal Rijden onder invloed van 10 december 2021 wordt ingegaan op de alcoholtest, de speekseltest en het bloedonderzoek. Van de twee testen is het resultaat daarvan in het proces-verbaal opgenomen. Tijdens zijn verhoor is [appellant] erop gewezen dat de uitslag van het bloedonderzoek, dat nog moest plaatsvinden, aan hem zou worden toegezonden. [appellant] heeft deze uitslag ontvangen. Niet valt in te zien hoe de politiegegevens van [appellant] in zoverre in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt.
Artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt kort gezegd dat, als er een vermoeden bestaat dat niet langer over de benodigde rijvaardigheid wordt beschikt, daarvan zo spoedig mogelijk mededeling doen aan het CBR wordt gedaan, onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Naar het oordeel van de Afdeling volgt de motivering voor de verstrekking van de politiegegevens voldoende uit de Mededeling rijvaardigheid en geschiktheid en de onderliggende stukken.
Anders dan [appellant] kennelijk meent, kunnen zijn politiegegevens niet op grond van een belangenafweging worden vernietigd. Er geldt slechts een verplichting tot vernietiging als aan een van de voorwaarden van artikel 28, tweede lid, van de Wpg - strijd met een wettelijk voorschrift of om te voldoen aan een wettelijke verplichting - wordt voldaan. De korpschef heeft dus geen beslissingsruimte, en dient nu niet aan een van genoemde voorwaarden is voldaan het verzoek van [appellant] af te wijzen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       [appellant] heeft terecht zijn verzoek over de gegevens die de politie van hem verwerkte bij de korpschef ingediend. In hetgeen hij heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat zijn politiegegevens in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt en daarom vernietigd zouden moeten worden of dat een wettelijk voorschrift tot vernietiging van zijn gegevens verplichtte.
Voor zover [appellant] beoogt om zijn gegevens bij het CBR, dat die gegevens heeft ontvangen na verstrekking door de politie, in te zien, te rectificeren of te vernietigen, kan hij een verzoek indienen bij het CBR. Voor zover hij beoogt om zijn rechten uit te oefenen over zijn gegevens voor zover die bij het Openbaar Ministerie berusten, moet hij zich tot het Openbaar Ministerie wenden.
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Verzoek om schadevergoeding
10.     [appellant] verzoekt de Afdeling een schadevergoeding vast te stellen. Allereerst gaat het hem om materiële schade vanwege het verplichte CBR-onderzoek, waarmee € 433 aan opleggingskosten en € 864 aan uitvoeringskosten gemoeid was. Daarnaast verzoekt [appellant] om een vergoeding van immateriële schade van € 100 per dag voor periode dat hem het rijbewijs is ontnomen.
10.1.  [appellant] heeft zijn verzoek om schadevergoeding gebaseerd op artikel 82, eerste lid, van de AVG. De AVG is in dit geding echter niet aan de orde. Ook als de Afdeling, de rechtsgronden aanvullend, beoordeelt of [appellant] een recht op schadevergoeding kan ontlenen aan artikel 31c van de Wpg, moet het verzoek worden afgewezen. Ingevolge dit artikel geldt voor het toekennen van schadevergoeding als voorwaarde dat de korpschef heeft gehandeld in strijd met de bij of krachtens de Wpg gegeven voorschriften. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet het geval.
11.     Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten
12.     De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
612
BIJLAGE | Wettelijk kader
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 2  Materieel toepassingsgebied
1. […]
2. Deze verordening is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:
[…]
d) door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
3. en 4. […]
Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van: […];
[…]
f. verwerkingsverantwoordelijke: dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
[…]
Artikel 28. (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
1. […].
2. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. […].
3. en 4. […].
5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.
Artikel 31c. (schadevergoeding)
1. Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels.
2. […]
3. De verwerkingsverantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften. De verwerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.
4. […]
Politiewet 2012
Artikel 2
Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
a. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
[…]
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 159
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen;
b. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, van de Rijks- en de provinciale waterstaat, van de Dienst Wegverkeer en van de verkeersinspecties, een en ander voor zover bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald;
c. de in de artikelen 87 en 89 van de Wet personenvervoer 2000 bedoelde personen, voor zover het betreft de eisen die met betrekking tot voertuigen als bedoeld in die wet worden gesteld bij of krachtens deze wet.
Artikel 176
[…]
2. Overtreding van de artikelen […], 8, […] en […] wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
[…]
Artikel 178
1. De in de artikelen 175 en 176 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Wetboek van Strafvordering
Artikel 141
Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
a.de officieren van justitie;
b.de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
[…]