202201348/1/R2.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Tilburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Tilburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2022 in zaken nrs. 21/1689 en 21/1662 in het geding tussen:
[appellanten sub 1]
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft het college aan B.V. Staalstraal en Metalliseerbedrijf Strabeko, Strabeko Beheer B.V. en [partij] (hierna: Strabeko) een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een straalcabine op het perceel Albionstraat 24 in Tilburg.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft het college het door [appellanten sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 26 februari 2021 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 16 maart 2020 gemaakte bezwaar eveneens ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Strabeko heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 maart 2024, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D.P.W.H. Cremers, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Noordhoek, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Strabeko, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door [gemachtigde C], als partij gehoord. De zaak is gelijktijdig met zaak nr. 202201347/1/R2 behandeld.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3. Strabeko exploiteert een straalbedrijf aan de Albionstraat 24 in Tilburg. Het bedrijf is gelegen op de kadastrale percelen AE315, AE316 en AE317. Strabeko voert oppervlaktebehandelingen van metalen uit, zoals cabinestralen, metalliseren, poedercoaten, natlakken, glasparelstralen en thermisch reinigen.
4. [appellanten sub 1] wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Tilburg nabij het straalbedrijf.
[appellant sub 2] is eigenaar van het nabij gelegen perceel [locatie 3]-[locatie 4]. Hij woonde daar in een woonwagen. Op 5 februari 2020 heeft het college hem, onder oplegging van een dwangsom, gelast om dit gebruik te beëindigen en beëindigd te houden en de woonwagen te verwijderen en verwijderd te houden. Het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1440, geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en de niet-ontvankelijkverklaring vernietigd. Op 5 juni 2020 heeft het college namens de raad een verzoek van [appellant sub 2] om een woonbestemming op zijn perceel afgewezen. Hierna heeft [appellant sub 2] de woonwagen afgebroken. Hij woont nu elders.
5. Op grond van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het terrein van Strabeko de bestemming "Bedrijventerrein" met de functieaanduidingen "bedrijf van categorie 3.2" voor de percelen AE315 en AE317 en "bedrijf van categorie 4.1" voor perceel AE316. Volgens de in bijlage 1 bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen straalactiviteiten onder milieucategorie 4.1.
Strabeko heeft op perceel AE317 twee straalcabines. Eén is daar sinds 2003 aanwezig en één is sinds 2011 aanwezig. Verder bevinden zich op het perceel AE316 een straalcabine en een straalmachine.
6. Bij besluit van 14 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 3e herziening (Albionstraat 24)" vastgesteld. Daarnaast heeft het college bij besluit van 15 december 2016 aan Strabeko een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfshal op het perceel Albionstraat 24 in Tilburg. Deze besluiten hadden tot doel het legaliseren van de straalcabine die in 2011 op perceel AE317 is geplaatst. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben tegen de twee besluiten beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3948) heeft de Afdeling beide besluiten vernietigd. 7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben op 30 augustus 2019 het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een straalcabine op het noordelijk deel van het terrein van Strabeko.
Bij brief van 13 november 2019 heeft het college hen meegedeeld dat Strabeko een straalcabine van milieucategorie 4.1 in werking heeft op een locatie waar op grond van het bestemmingsplan maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan. Het college is bereid de straalcabine te legaliseren als daarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
Vervolgens heeft het college Strabeko de gelegenheid gegeven de overtreding van het bestemmingsplan te beëindigen door een omgevingsvergunning aan te vragen of de straalactiviteiten te stoppen.
Op 30 januari 2020 heeft Strabeko een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisering van de straalcabine die sinds 2011 op haar terrein aanwezig is.
Bij het besluit van 16 maart 2020 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Daarbij is op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) afgeweken van het bestemmingsplan op het punt van de milieucategorie.
8. Het college heeft het bezwaar van [appellanten sub 1] tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de "Ruimtelijke onderbouwing planologisch afwijken t.b.v. legalisering straalcabine Strabeko B.V" van Jonkers Advies van 30 januari 2020 aan de vergunningverlening ten grondslag kon worden gelegd. Daaruit blijkt dat Strabeko kan voldoen aan de voorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er is een goede ruimtelijke ordening omdat geen nadelige effecten op het bestaande woon- en leefklimaat buiten de inrichting te verwachten zijn. De ruimtelijke onderbouwing is mede gebaseerd op een akoestisch rapport van DPA Cauberg-Huygen van 12 januari 2018. Volgens het college kon ook dit rapport aan de vergunningverlening ten grondslag worden gelegd. Uit berekeningen in dit rapport blijkt dat Strabeko voldoet aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die conclusie wordt bevestigd door geluidsmetingen die de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (hierna: OMWB) heeft gedaan en waarvan de resultaten zijn opgenomen in een rapport van 16 november 2020. Verder heeft het college geconcludeerd dat de straalactiviteiten niet leiden tot stofhinder.
9. Het college heeft ook het bezwaar van [appellant sub 2] tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vroegere woonsituatie van [appellant sub 2] terecht niet bij de ruimtelijke onderbouwing is betrokken en dat de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3948) niet tot een andere conclusie leidt. In deze uitspraak is over het aspect geluid geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van de herziening van het bestemmingsplan niet voorbij heeft kunnen gaan aan het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant sub 2], omdat niet was uitgesloten dat [appellant sub 2] op zijn perceel kon blijven wonen. Volgens het college is dat inmiddels wel het geval en is er geen concreet zicht op legalisatie. Het college heeft [appellant sub 2] een last onder dwangsom opgelegd wegens de met het bestemmingsplan strijdige bewoning van zijn perceel. Verder is het verzoek van [appellant sub 2] om een woonbestemming op zijn perceel afgewezen. Bovendien heeft [appellant sub 2] de woonwagen afgebroken en woont hij niet meer op het perceel. Volgens het college bestaat er daarom geen aanleiding om te beoordelen of er voor [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zou zijn. 10. De rechtbank heeft de in afwijking van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn het daar niet mee eens, omdat volgens hen de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening wegens geluid- en stofhinder.
11. Naast deze procedure over de omgevingsvergunning voor de straalcabine uit 2011 loopt een andere procedure over een afwijzing van een verzoek om handhaving van [appellanten sub 1] die gaat over de straalcabine uit 2003. De Afdeling doet vandaag uitspraak naar aanleiding van de door [appellanten sub 1] ingestelde hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2022 over dit handhavingsverzoek. Daarbij zijn hun hoger beroepen tegen de rechtbankuitspraak ongegrond verklaard (zaak nr. 202201347/1/R2, ECLI:NL:RVS:2024:2423). Toetsingskader
12. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Hoger beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2]
- woonbelang [appellant sub 2]
13. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college het woonbelang van [appellant sub 2] had moeten betrekken bij de beoordeling of afwijking van het bestemmingsplan voor de legalisering van de straalcabine in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren aan dat [appellant sub 2] zijn perceel heeft moeten verlaten wegens de last onder dwangsom tegen de bewoning van zijn perceel. Volgens hen volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1440, over die last onder dwangsom dat het college in een nieuw besluit op bezwaar de mogelijkheid van bewoning van het perceel van [appellant sub 2] dient te heroverwegen. Zolang in die procedure de rechter nog niet heeft beslist of het woonbelang van [appellant sub 2] gerespecteerd moet worden, moet het woonbelang van [appellant sub 2] worden meegewogen bij de besluitvorming over de afwijking van het bestemmingsplan. Om dezelfde reden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel geen ruimte bestaat, aldus [appellanten sub 1] en [appellant sub 2]. 13.1. Zoals hiervoor in 12 is overwogen, moet het college bij de beslissing om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen de betrokken belangen afwegen. Bij die afweging kunnen de gevolgen van de vergunning voor het woon- en leefklimaat van omwonenden aan de orde komen. Op grond van het bestemmingsplan is wonen op het perceel van [appellant sub 2] niet toegestaan. Het college heeft [appellant sub 2], onder oplegging van een dwangsom, gelast om de bewoning van zijn perceel te beëindigen en beëindigd te houden. [appellant sub 2] heeft verzocht om een woonbestemming op zijn perceel. Vaststaat dat het college en de raad niet bereid zijn hieraan medewerking te verlenen. [appellant sub 2] woont ook niet meer op het perceel. Het college hoefde daarom niet de gevolgen van de omgevingsvergunning voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] bij de besluitvorming te betrekken. De genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021 leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft in die uitspraak alleen geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant sub 2] tegen de last onder dwangsom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de overschrijding van de bezwaartermijn door [appellant sub 2] verschoonbaar is. Gelet op het voorgaande behoeft het op het woonbelang van [appellant sub 2] gebaseerde betoog over het evenredigheidsbeginsel geen bespreking.
Het betoog slaagt niet.
- geluid
14. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het geluid heeft kunnen uitgaan van het rapport van DPA Cauberg-Huygen van 12 januari 2018. Zij handhaven hun eerder aangevoerde argumenten tegen dit rapport en hun standpunt dat de geluiduitstraling van de inrichting van Strabeko de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschrijdt. DPA Cauberg-Huygen heeft volgens hen in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met de effecten van de straalcabine die in 2003 is geplaatst en waarvoor geen vergunning is verleend.
Daarnaast betogen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de juistheid van de geluidsmetingen van de OMWB uit 2020 onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Volgens hen hebben zij wel degelijk argumenten aangevoerd waaruit blijkt dat de kwaliteit van de geluidsmetingen van de OMWB onvoldoende is.
14.1. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de straalcabine uit 2011 gebaseerd op onder meer de ruimtelijke onderbouwing in het rapport van Jonkers Advies van 30 januari 2020. Daarin is voor de beoordeling van het milieuaspect geluid uitgegaan van het akoestisch rapport van DPA Cauberg-Huygen van 12 januari 2018. Dit bureau heeft in het kader van een melding Activiteitenbesluit milieubeheer van Strabeko akoestisch onderzoek gedaan naar onder meer de toen bestaande situatie. DPA Cauberg-Huygen heeft onder meer geconcludeerd dat in de bestaande situatie de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden. Jonkers Advies heeft op basis hiervan geconcludeerd dat het geluidsaspect zich niet verzet tegen het vergunnen van de gevraagde planologische afwijking. Het college heeft bij de vergunningverlening tevens betrokken de door de OMWB gedurende de periode van 14 oktober 2020 tot en met 2 november 2020 verrichte geluidsmetingen die de conclusie van DPA Cauberg-Huygen bevestigen.
14.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het geluid van de inrichting heeft kunnen afgaan op het rapport van DPA Cauberg-Huygen. In dat rapport is de geluiduitstraling van de inrichting van Strabeko in de feitelijke situatie berekend en dit betekent dat ook de sinds 2003 op het terrein van Strabeko aanwezige straalcabine is meegenomen in de berekeningen. Of voor die straalcabine een omgevingsvergunning is verleend, is voor de berekening van het geluid in de feitelijke situatie niet van belang. Overigens heeft de Afdeling in de uitspraak van heden in de handhavingszaak geoordeeld dat een omgevingsvergunning is verleend voor de straalcabine uit 2003. De door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] eerder in de procedure overgelegde notities van Peutz van 10 november 2017 en 24 augustus 2018 geven evenmin reden tot twijfel aan de juistheid van het akoestisch onderzoek van DPA Cauberg-Huygen. In de notitie van 10 november 2017 is Peutz ingegaan op akoestische onderzoeken door DPA Cauberg-Huygen die niet zijn betrokken bij de hier voorliggende besluitvorming. In de notitie van Peutz van 24 augustus 2018 is wel ingegaan op het rapport van DPA Cauberg-Huygen van 12 januari 2018. Deze notitie doet er niet aan af dat de conclusie van de berekeningen van DPA Cauberg-Huygen dat Strabeko geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet overschrijdt, wordt bevestigd door de geluidsmetingen die de OMWB in 2020 heeft verricht.
[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben evenmin gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van de resultaten van de door de OMWB in 2020 verrichte geluidsmetingen heeft kunnen uitgaan. Daarvoor is onvoldoende de niet onderbouwde stelling van [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] op de zitting dat de periode van twee weken waarin de OMWB geluidsmetingen heeft verricht te kort en niet representatief voor het gehele jaar is. Evenmin is met bijvoorbeeld een tegenadvies van een andere deskundige aannemelijk gemaakt dat die geluidsmetingen van onvoldoende kwaliteit zijn. De OMWB heeft in het rapport van 16 november 2020 toegelicht dat het onderzoek is verricht volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999".
Gelet op het voorgaande hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat aan de akoestische onderzoeken van DPA Cauberg-Huygen en de OMWB gebreken kleven.
Het betoog slaagt niet.
- stof
15. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor de beoordeling of de omgevingsvergunning op het punt van stof geen strijd met een goede ruimtelijke ordening oplevert, heeft mogen uitgaan van het rapport van Jonkers Advies van 30 januari 2020.
15.1. Blijkens het rapport van Jonkers Advies en een bijgevoegde beschrijving van de afzuiginstallatie van Holland Mineraal van 22 januari 2020 wordt tijdens het stralen stof afgezogen door de afzuiginstallatie van de straalcabine en is er geen sprake van emissie naar buiten. Hiervoor wordt de straalcabine op onderdruk gehouden waardoor stof niet buiten de cabine kan komen. Strabeko heeft ook in hoger beroep toegelicht dat de straalcabine niet werkt als de deur van de cabine openstaat. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat het college niet op de beoordeling van het aspect stof door Jonkers Advies heeft kunnen afgaan. Zij hebben hun stelling dat de afzuiginstallatie niet goed werkt en de straalcabine tot veel stofoverlast leidt niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college voor de beoordeling van het milieuaspect stof heeft mogen uitgaan van het rapport van Jonkers Advies.
Het betoog slaagt niet.
- herhalen en inlassen van eerder aangevoerde gronden
16. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] de door hen in bezwaar en beroep aangevoerde gronden hebben herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat de hoger beroepen in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling betreffen. De rechtbank is op die gronden ingegaan en [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hoger beroep, met uitzondering van wat hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de rechtbankuitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Conclusie
17. De hoger beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
18. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
609
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)."
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen."
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7 luidt:
"Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II."
Artikel 4 van Bijlage II luidt:
"Voor de verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)."
Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008"
Artikel 7.1.1 luidt:
"De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 3.1 tot en met 5.2, met dien verstande dat:
1. de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak is weergegeven;
2. risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan, die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
(…).
b. de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals aangeduid in de bijlage 2 Overzicht afwijkende bedrijven, met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
c. bedrijven die zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorie 1 en 2, uitsluitend voor zover bestaand;
d. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorie 2, uitsluitend voor zover het groothandelsbedrijven (behoudens in motorbrandstoffen), autoreparatiebedrijven of bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw betreffen;
e. watergebonden bedrijvigheid voor zover gelegen langs het Wilhelminakanaal, met inachtneming van het gestelde onder a en b;
f. opslagen en installaties uit het onderdeel ‘Opslagen en Installaties’ van de Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, voor zover de feitelijke afstand van de opslagen voor geur, stof, geluid en gevaar overeenkomt met die in de tabel ten opzichte van woningen van derden;
g. de opwekking van windenergie (windturbines);
h. bouwwerken van algemeen nut.
Artikel 7.5.1, aanhef en onder a, luidt:
"Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming "Bedrijventerrein" wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in artikel 7.1.1 (…)."