ECLI:NL:RVS:2024:2423

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
202201347/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek door college van burgemeester en wethouders van Tilburg met betrekking tot straalbedrijf Strabeko

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2022. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen het straalbedrijf Strabeko, gelegen aan de Albionstraat 24 in Tilburg. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had op 13 mei 2020 het verzoek van appellanten afgewezen, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 26 februari 2021. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waartegen appellanten in hoger beroep gingen.

Strabeko voert oppervlaktebehandelingen van metalen uit en heeft twee straalcabines op haar terrein. Appellanten wonen nabij het bedrijf en hebben handhaving verzocht omdat zij menen dat de activiteiten van Strabeko in strijd zijn met het bestemmingsplan en de milieucategorieën. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 maart 2024. De Afdeling oordeelt dat het college niet handhavend kon optreden tegen de straalcabines, omdat er geen overtredingen zijn vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunningen voor de straalcabines rechtens onaantastbaar zijn en dat het college geen aanleiding had om handhavend op te treden. Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202201347/1/R2.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Tilburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 25 januari 2022 in zaak nr. 21/1676 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2020 heeft het college het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
B.V. Staalstraal- en Metalliseerbedrijf Strabeko, Strabeko Beheer B.V. en [partij A] (hierna samen: Strabeko) en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant B] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 maart 2024, waar [appellant B], vertegenwoordigd door mr. D.P.W.H. Cremers, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Noordhoek, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Strabeko, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door [gemachtigde C], als partij gehoord. De zaak is gelijktijdig met zaak nr. 202201348/1/R2 behandeld.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 16 april 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Strabeko exploiteert een straalbedrijf aan de Albionstraat 24 in Tilburg. Het bedrijf is gelegen op de kadastrale percelen AE315, AE316 en AE317. Strabeko voert oppervlaktebehandelingen van metalen uit, zoals cabinestralen, metalliseren, poedercoaten, natlakken, glasparelstralen en thermisch reinigen. [appellanten] wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Tilburg nabij het straalbedrijf.
3.       Op grond van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" heeft het terrein van Strabeko de bestemming "bedrijventerrein" met de functieaanduidingen "bedrijf van categorie 3.2" voor de percelen AE315 en AE317 en "bedrijf van categorie 4.1" voor perceel AE316. Volgens de in bijlage 1 bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen straalactiviteiten onder milieucategorie 4.1.
Strabeko heeft op perceel AE317 twee straalcabines. Eén is daar sinds 2003 aanwezig (hierna: straalcabine 2003) en één is sinds 2011 aanwezig (hierna: straalcabine 2011). Verder bevinden zich op het perceel AE316 een straalcabine en een straalmachine.
4.       [appellanten] en [partij B] hebben op 30 augustus 2019 het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een straalcabine op het noordelijke deel van het terrein van Strabeko.
Bij brief van 13 november 2019 heeft het college hen meegedeeld dat Strabeko een straalcabine van milieucategorie 4.1 in werking heeft op een locatie waar op grond van het bestemmingsplan maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan. Het college is bereid de straalcabine te legaliseren als daarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
Vervolgens heeft het college Strabeko de gelegenheid gegeven de overtreding van het bestemmingsplan te beëindigen door een omgevingsvergunning aan te vragen of de straalactiviteiten te stoppen.
Op 30 januari 2020 heeft Strabeko een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisering van de straalcabine die sinds 2011 op haar terrein aanwezig is. Bij besluit van 16 maart 2020 heeft het college de gevraagde vergunning verleend.
5.       Op 16 april 2020 hebben [appellanten] het college opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale straalcabine(s) op het noordelijke deel van het terrein van Strabeko.
6.       Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 mei 2020 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding. Eén van de straalcabines is met de omgevingsvergunning van 16 maart 2020 gelegaliseerd en voor de andere straalcabine was al bij besluit van 17 februari 2003 een omgevingsvergunning verleend. Verder ziet het college geen aanleiding om aan te nemen dat Strabeko niet voldoet aan de vereisten voor de emissieconcentratie als bedoeld in artikel 4.50, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 4.61 van de Activiteitenregeling Milieubeheer. Elke straalcabine heeft een eigen afzuiginstallatie. Daarnaast heeft het college niet geconstateerd dat Strabeko de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer overschrijdt door de straalactiviteiten met open deuren uit te voeren.
De rechtbank heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten. [appellanten] zijn het daarmee niet eens.
7.       Naast deze procedure over de afwijzing van het verzoek om handhaving loopt een andere procedure over de bij besluit van 16 maart 2020 verleende omgevingsvergunning voor straalcabine 2011. De Afdeling doet vandaag uitspraak over de door [appellanten] en [partij B] ingestelde hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2022 over de omgevingsvergunning. Daarbij zijn hun hoger beroepen tegen de rechtbankuitspraak ongegrond verklaard (zaak nr. 202201348/1/R2, ECLI:NL:RVS:2024:2424).
Het hoger beroep
- straalcabine 2011
8.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij hun beroepsgrond tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek bedoelden te richten tegen de aanwezigheid van straalcabine 2011.
8.1.    Het betoog slaagt niet, omdat het berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat voor zover [appellanten] hebben bedoeld hun beroepsgrond te richten tegen de aanwezigheid van straalcabine 2011, deze niet slaagt. De rechtbank heeft dus, voor het geval het beroep ook over straalcabine 2011 gaat, overwogen dat voor die straalcabine ten tijde van het handhavingsverzoek al een omgevingsvergunning was verleend en het college daartegen niet handhavend kon optreden.
- straalcabine 2003
9.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet handhavend kon optreden tegen straalcabine 2003 omdat er geen overtreding is. Zij betwisten dat het college op 17 februari 2003 een omgevingsvergunning heeft verleend voor deze straalcabine op perceel AE317. [appellanten] voeren aan dat het college niet beschikt over het volledige dossier van deze vergunning en niet kan worden afgegaan op de door Strabeko overgelegde stukken van de vergunning. Overigens bieden die stukken geen grondslag voor de conclusie dat de omgevingsvergunning betrekking heeft op een straalcabine op perceel AE317. In de aanvraag om een omgevingsvergunning is alleen perceel AE315 vermeld en in de vergunning is geen straalcabine vermeld. Dat de activiteiten die bij de straalcabine horen feitelijk niet op het perceel AE315 zouden passen, biedt evenmin grond voor de conclusie dat het college een straalcabine op perceel AE317 wilde vergunnen. Verder beschikte Strabeko ten tijde van de vergunningaanvraag in 2001 niet over een koopovereenkomst van perceel AE317 en evenmin over een saneringsbeschikking. Indien het college een omgevingsvergunning voor een straalcabine op perceel AE317 had willen verlenen, had het college wegens deze omstandigheden specifieke voorwaarden in de vergunning opgenomen. Voor het geval de omgevingsvergunning wel betrekking heeft op straalcabine 2003, voeren [appellanten] aan dat het gebruik van de straalcabine in strijd met het bestemmingsplan is wegens de maximaal toegestane milieucategorie 3.2 en het college daartegen handhavend kan optreden. Weliswaar stelt het college dat de vergunning uit 2003 rechtens onaantastbaar is, maar dat betekent dus niet dat niet handhavend kan worden opgetreden tegen straalcabine 2003, aldus [appellanten].
9.1.    De Afdeling stelt voorop dat het college moet beslissen over de verlening van een omgevingsvergunning, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Bij de beoordeling van het bouwplan is de aanvraag met de daarbij behorende stukken leidend. Het college heeft een vergunningaanvraag van 10 september 2001 van Strabeko en het daarop genomen besluit van 17 februari 2003 overgelegd. In de aanvraag is vermeld dat de bouwwerkzaamheden bestaan uit "het veranderen en/of vergroten van opslagloods, straalcabine". Bij het besluit is de gevraagde vergunning verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende gewaarmerkte stukken. In dit besluit is vermeld dat daarbij onder meer 9 tekeningen horen. Strabeko heeft twee tekeningen overgelegd, te weten "plattegrond nieuw" en "plattegrond bestaand". Deze tekeningen zijn door het college gewaarmerkt als behorende bij het besluit van 17 februari 2003. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de echtheid van deze gewaarmerkte tekeningen. De Afdeling stelt vast dat op de "plattegrond nieuw" in hal F2 op het gedeelte met nummer 8 een "straalinrichting glansparel" is ingetekend. Strabeko heeft op de zitting bevestigd dat dit straalcabine 2003 is. Op "plattegrond bestaand" ontbreekt deze hal en straalcabine. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde stukken blijkt dat een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor straalcabine 2003. Dat in de vergunning de straalcabine niet expliciet is vermeld, doet er niet aan af dat in de aanvraag de straalcabine wel is vermeld en de vergunning overeenkomstig deze aanvraag is verleend. In de aanvraag is weliswaar alleen perceel AE315 vermeld, maar uit voornoemde plattegronden volgt dat de aanvraag betrekking heeft op het noordelijke gedeelte van het terrein van Strabeko en dat is perceel AE317. De rechtbank heeft in dit verband nog terecht opgemerkt dat de aangevraagde bouwactiviteiten, waarvan de maatvoering is opgegeven in de aanvraag, feitelijk ook niet op perceel AE315 passen.
Hetgeen [appellanten] aanvoeren over de belanghebbendheid van Strabeko bij de vergunningaanvraag van 10 september 2001 leidt niet tot een ander oordeel over de reikwijdte van de vergunning van 17 februari 2003, omdat deze vergunning rechtens onaantastbaar is en een gegeven is in deze procedure. Hetzelfde geldt voor wat zij aanvoeren over het ontbreken van voorwaarden in de vergunning wegens bodemverontreiniging.
Het door [appellanten] aangevoerde over de strijdigheid van de vergunning met het destijds geldende bestemmingsplan op het punt van de toelaatbare milieucategorie leidt evenmin tot het oordeel dat de straalcabine 2003 illegaal is en het college daartegen handhavend kan optreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:578), bestaat aanleiding te oordelen dat het bevoegde bestuursorgaan moet worden geacht een omgevingsvergunning voor een afwijking van het verboden gebruik te hebben verleend, als uit de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen zonder meer kan worden afgeleid dat het betrokken bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en het bevoegde bestuursorgaan, zich bewust van dat voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planregels heeft verleend. Die situatie doet zich hier voor. In de aanvraag van 10 september 2001 is een vergunning aangevraagd voor onder meer een straalcabine die op de bijbehorende tekening van de nieuwe situatie staat ingetekend op het gedeelte van het terrein van Strabeko dat kadastraal bekend is als perceel AE317. Het aangevraagde gebruik van de straalcabine kan het college niet zijn ontgaan. Omdat de straalcabine behoort tot milieucategorie 4.1 en op voornoemd perceel op grond van het bestemmingsplan maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan, moet het college worden geacht een vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te hebben verleend.
9.2.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet handhavend kon optreden tegen straalcabine 2003 omdat er geen overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is.
Het betoog slaagt niet.
- geluids- en stofoverlast
10.     [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de door Strabeko veroorzaakte geluids- en stofoverlast. Volgens hen moet bij het onderzoek naar de overlast ook straalcabine 2003 en straalcabine 2011 in samenhang worden beoordeeld. De deskundigenoordelen waarop de rechtbank zich heeft beroepen zijn (gedeeltelijk) niet bruikbaar, omdat voor één van de twee cabines geen omgevingsvergunning is verleend, aldus [appellanten].
10.1.  Het college heeft naar aanleiding van klachten de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (hierna: de OMWB) geluidsmetingen nabij Strabeko laten doen. De OMWB heeft gedurende de periode van 14 oktober 2020 tot en met 2 november 2020 geluidsmetingen verricht. Op basis hiervan heeft de OMWB in een rapport van 16 november 2020 geconcludeerd dat wordt voldaan aan de grenswaarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De Afdeling heeft in de uitspraak van vandaag in zaaknr. 202201348/1/R2, (ECLI:NL:RVS:2024:2424), onder 14.2, geoordeeld dat het college van de resultaten van de door de OMWB in 2020 verrichte geluidsmetingen heeft kunnen uitgaan. Ook heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat het college voor de beoordeling van het milieuaspect stof heeft mogen uitgaan van het rapport van Jonkers Advies van 30 januari 2020. Jonkers Advies heeft geconcludeerd dat tijdens het stralen geen sprake is van emissie naar buiten en dat al daarom wordt voldaan aan de emissienormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verder zijn de geluidsmetingen en de beoordeling van het milieuaspect stof gebaseerd op de feitelijke situatie zodat rekening is gehouden met de aanwezigheid van beide straalcabines. Daarbij is niet van belang of voor de straalcabines een omgevingsvergunning is verleend.
Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling met de rechtbank dat er geen overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer is en het college daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de gestelde geluid- en stofoverlast.
Het betoog slaagt niet.
11.     Voor zover [appellanten] de door hen in bezwaar en beroep aangevoerde gronden hebben herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling betreft. De rechtbank is op die gronden ingegaan en [appellanten] hebben in hoger beroep, met uitzondering van wat hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de rechtbankuitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Conclusie
12.     Het hoger beroep van [appellanten] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
609