202301892/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2023 in zaken nrs. 22/2518 en 22/4561 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Toevoeging […]
Bij besluit van 18 november 2021 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging met kenmerk […] afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Toevoeging […]
Bij besluit van 3 maart 2022 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging met kenmerk […] afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Beide toevoegingen
Bij uitspraak van 2 februari 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Verloop toevoeging […]
1. [appellant] heeft een toevoeging (hierna: een reguliere toevoeging) aangevraagd voor een procedure in hoger beroep. De Afdeling heeft op dat hoger beroep uitspraak gedaan op 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1351. 2. De raad heeft de aanvraag om een reguliere toevoeging bij besluit van 18 november 2021 afgewezen omdat een advocaat volgens de raad niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat [appellant] mogelijk wel in aanmerking komt voor een adviestoevoeging zelfredzaamheid (hierna: Atz) na een diagnose van het Juridisch Loket. Na de diagnose van het Juridisch Loket van 23 november 2021 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een Atz bij besluit van 29 november 2021 toegekend. Bij besluit van 3 februari 2022 heeft de raad de verleende Atz omgezet in een Toevoeging zelfredzaamheid (hierna: Tz).
3. [appellant] heeft bij e-mail van 30 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een reguliere toevoeging bij besluit van 18 november 2021. Onder verwijzing naar het verlenen van de Atz en de omzetting daarvan in een Tz heeft de raad het bezwaar bij besluit van 2 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De raad concludeerde daarin dat [appellant] geen procesbelang meer had bij een reguliere toevoeging, omdat inmiddels aan hem een Tz voor dezelfde procedure was verleend. Bovendien zou het verlenen van een reguliere toevoeging betekenen dat [appellant] een hogere eigen bijdrage moest betalen.
Verloop toevoeging […]
4. [appellant] heeft een reguliere toevoeging aangevraagd voor een procedure in hoger beroep. De Afdeling heeft op dat hoger beroep uitspraak gedaan op 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3383. 5. De raad heeft de aanvraag om een reguliere toevoeging bij besluit van 3 maart 2022 afgewezen omdat volgens de raad een advocaat niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat [appellant] mogelijk wel in aanmerking komt voor een Atz na een diagnose van het Juridisch Loket. Na de diagnose van het Juridisch Loket van 4 maart 2022 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een Atz bij besluit van 8 maart 2022 toegekend. Bij besluit van 30 maart 2022 heeft de raad de Atz omgezet in een Tz.
6. Vervolgens heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een reguliere toevoeging van 3 maart 2022. Onder verwijzing naar de verleende Atz en de omzetting daarvan in een Tz heeft de raad het bezwaar van [appellant] bij besluit van 14 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen procesbelang meer had. Bovendien zou het verlenen van een reguliere toevoeging betekenen dat [appellant] een hogere eigen bijdrage moet betalen. De raad heeft in deze zaak afgezien van het horen van [appellant].
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
7. [appellant] heeft ten betoge dat hij wel procesbelang had, gronden aangevoerd over het wettelijk kader extra uren, geleden schade en het afzien van het horen in bezwaar.
Wettelijk kader extra uren
8. [appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor een Tz geen extra uren toegekend kunnen worden. Hieruit volgt volgens hem dat hij procesbelang heeft bij een reguliere toevoeging. Daarbij voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gewezen op het wettelijk kader.
8.1. Artikel 6 van de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid luidt:
"1. De bepalingen van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zijn van toepassing op de vergoeding van een Tz.
[…]"
Artikel 13 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 luidt:
"1. Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan twee maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
[…]"
8.2. Gelet op het onder 8.1 weergegeven wettelijk kader heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor een Tz extra uren toegekend kunnen worden.
Het betoog slaagt daarom niet.
Schade
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen causaal verband is tussen de afwijzing van de reguliere toevoegingen en de aanvragen om de Atz. [appellant] wijst er in dat kader op dat zijn gemachtigde, vanwege de doorverwijzing van de raad en de gedragsregels voor een advocaat, gehouden was om de Atz voor hem aan te vragen en hij hierdoor schade zou hebben geleden als de afwijzingen onrechtmatig waren. Omdat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, is niet vast komen te staan of de primaire besluiten onrechtmatig waren. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat hij om die reden procesbelang had.
9.1. Procesbelang kan bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar bestaan als de bezwaarmaker stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het besluit heeft geleden. Aan de vraag of er een causaal verband is, gaat de vraag vooraf of er sprake van schade is. [appellant] heeft eerder niet gesteld waaruit de schade van de aanvragen van de Atz voor hemzelf zou bestaan. De raad heeft terecht opgemerkt dat de administratieve werkzaamheden van zijn gemachtigde onder het bereik van de aan hem verleende Atz vallen, zodat [appellant] hierdoor niet financieel is geschaad. Het op de zitting bij de Afdeling gevoerde betoog dat hij immateriële schade heeft geleden, heeft [appellant] niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. [appellant] heeft zijn betoog in het geheel niet onderbouwd terwijl er concrete gegevens nodig zijn om immateriële schade naar objectieve maatstaven vast te stellen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:871). De rechtbank heeft daarom terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat ook hierin geen procesbelang is gelegen voor [appellant]. Het betoog slaagt niet.
Afzien van het horen
10. Ten slotte stelt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad, in de procedure met toevoeging [...], ten onrechte heeft afgezien van het horen. Volgens hem was het bezwaar niet kennelijk niet-ontvankelijk. Ook stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het horen achterwege gelaten kon worden omdat hij in de procedure met toevoeging […] al gehoord was.
10.1. Uit de rechtsoverwegingen 8.1-8.2 en 9.1 volgt dat [appellant] geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de door hem gemaakte bezwaren en de raad daarom terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen worden afgezien als het bezwaar ‘kennelijk’ niet-ontvankelijk is.
10.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] in bezwaar niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 3 maart 2022. Er was ook geen andere aanleiding voor de raad om te twijfelen aan het ontbreken van procesbelang. Verder heeft de rechtbank terecht in haar oordeel betrokken dat [appellant] in de vergelijkbare procedure met toevoeging 3LI2895 al gehoord was. Uit het verslag van die hoorzitting is namelijk niet gebleken dat getwijfeld moet worden aan het ontbreken van het procesbelang in de procedure met toevoeging […].Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
154-1100