ECLI:NL:RVS:2022:1351

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
202103961/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor advocaat- en griffiekosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 april 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 15 november 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaat- en griffiekosten ter hoogte van € 2.921,00 bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag werd afgewezen omdat de factuur van de advocaat ontbrak en het niet duidelijk was welke griffiekosten bij welke toevoeging hoorden. Na een bezwaarprocedure, waarin [appellant] zijn standpunt naar voren bracht, bleef de afwijzing van de aanvraag in stand. De rechtbank oordeelde dat de bezwaargronden van [appellant] in essentie neerkomen op de vraag of hij de gevraagde stukken had moeten overleggen, en dat dit een eenvoudig geschil was waarvoor juridische bijstand niet noodzakelijk was. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevolgen van de omstandigheid dat hij bijzondere bijstand had aangevraagd voor griffierechten van de vereniging, geen onderwerp van geschil zijn geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen noodzaak was voor juridische bijstand. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

202103961/1/A2.
Datum uitspraak: 11 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 april 2021 in zaak nr. 20/7317 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2020 heeft de raad een aanvraag om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanvraag bijzondere bijstand
1.       Op 15 november 2019 heeft [appellant] bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaat- en griffiekosten ter hoogte van € 2.921,00 aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college). [appellant] heeft hierbij veertien toevoegingen overgelegd en een afschrijvingenoverzicht van zijn bankrekening waaruit volgt dat er € 958,00 is voldaan aan griffierechten. Bij brief van 18 november 2019 is aan [appellant] gevraagd om de nota van zijn advocaat voor de eigen bijdragen en de nota’s voor de griffierechten te overleggen. Bij e-mail van 29 november 2019 heeft [appellant] vier nota’s voor griffierechten overgelegd. [appellant] heeft hierbij aangegeven dat de bijgevoegde nota’s overbodig zijn en dat het notanummer op het overgelegde bankafschrift volstaat. Verder heeft hij opgemerkt dat de toevoegingen van de raad als nota’s gelden en dat zijn advocaat niet nog een eigen factuur maakt.
1.1.    Bij besluit van 31 januari 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat de factuur van de advocaat ontbreekt en omdat het niet duidelijk is welke griffiekosten behoren bij welke toevoeging.
1.2.    [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op 25 september 2020 heeft [appellant] onder meer naar voren gebracht dat twee van de bedragen waarvoor hij om bijzondere bijstand had gevraagd, griffierechten betreffen voor gerechtelijke procedures van een vereniging waarvan hij bestuurder is (hierna: de vereniging).
Aanvraag toevoeging
2.       De advocaat van [appellant], mr. M.J.G. Schroeder (hierna: de advocaat) heeft bij aanvraag van 28 maart 2020 aan de raad om toevoeging gevraagd voor rechtsbijstand aan [appellant] in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 31 januari 2020 van het college. Dit verzoek is afgewezen bij het besluit van 10 april 2020 omdat hiervoor geen advocaat nodig is volgens de raad.
2.1.    [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft de advocaat namens [appellant] aangevoerd dat de zaak over bijzondere bijstand complexer is dan dat deze lijkt. Volgens de advocaat zal het college aanvoeren dat [appellant] geen recht heeft op bijzondere bijstand ten aanzien van het griffierecht dat hij heeft betaald in twee van de vier gerechtelijke procedures, omdat deze zijn gevoerd door de vereniging.
Bij het besluit van 8 oktober 2020 heeft de raad het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2020 ongegrond verklaard. Volgens de raad is onvoldoende aannemelijk geworden dat in bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2020, een inhoudelijk juridisch verweer door een advocaat dient te worden gevoerd.
[appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft overwogen dat in bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2020 van het college nog niet in geschil was wat de gevolgen zouden moeten zijn van de omstandigheid dat de griffiekosten door de vereniging zijn gemaakt. Op het moment van het bezwaar was dit nog onzeker en ten tijde van het besluit van 8 oktober 2020 van de raad kon daarom niet worden gezegd dat hiervoor een juridisch verweer nodig was.
3.1.    De rechtbank heeft verder overwogen dat de bezwaargronden van [appellant] tegen het besluit van 31 januari 2020 in essentie neerkomen op de vraag of hij de stukken waarom het college heeft gevraagd had moeten overleggen. Volgens de rechtbank is dit een eenvoudig geschil. Aan [appellant] zelf kan worden overgelaten om in bezwaar naar voren te brengen waarom niet alle stukken nodig zijn. De raad mag omtrent een geschil over de vraag of [appellant] een stuk kan en moet overleggen, het standpunt innemen dat er geen noodzaak tot juridische bijstand is, zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:651). Verder is het vaste rechtspraak dat de juridische duiding van het geschil geen rechtsbijstandsverlening door een advocaat noodzakelijk maakt, zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:968) en 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:82).
De rechtbank heeft hierbij overwogen dat [appellant] al bij de e-mail van 29 november 2019 zich zelfstandig op het standpunt heeft gesteld dat de besluiten tot rechtsbijstandstoevoeging voldoende zijn. Dit duidt op zelfredzaamheid van [appellant], aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevolgen van de omstandigheid dat hij bijzondere bijstand had aangevraagd voor griffierechten van de vereniging, geen onderwerp van geschil zijn geweest in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 31 januari 2020. [appellant] wijst erop dat dit aan de orde is geweest tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie. Dat zijn verweer hierover onvoldoende uit de verf is gekomen komt omdat [appellant] op de hoorzitting niet door een advocaat is bijgestaan. Dit was het gevolg van de afwijzing van de aanvraag om toevoeging door de raad bij het besluit van 10 april 2020.
5.1.    De Afdeling stelt vast dat het college bij het besluit van 31 januari 2020 de aanvraag om bijzondere bijstand voor griffierechten heeft afgewezen omdat niet duidelijk was welke griffiekosten behoorden bij welke toevoeging die [appellant] had overgelegd. Niet is gebleken dat het college hieraan ook ten grondslag heeft gelegd dat een deel van deze griffierechten betrekking heeft op procedures van de vereniging. [appellant] heeft deze omstandigheid zelf naar voren heeft gebracht tijdens de hoorzitting. Daarmee is dit punt inderdaad aan de orde gekomen in bezwaar, maar dit betekent niet dat de gevolgen hiervan voor de aanvraag om bijzondere bijstand ook in geschil waren. Het college had [appellant] op dat moment namelijk niet tegengeworpen dat hij bijzondere bijstand aanvroeg voor kosten van de vereniging. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat een juridisch verweer op dit punt niet nodig was in bezwaar. Hierbij is de kwaliteit van het betoog dat door [appellant] op de hoorzitting is gehouden in verband met de afwezigheid van de advocaat, dus ook niet van belang.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bezwaargronden tegen het besluit van 31 januari 2020 in  essentie neerkomen op de vraag of hij stukken had moeten overleggen voor de aanvraag om bijzondere bijstand. Volgens [appellant] hing het slagen van het bezwaar in deze procedure af van de beantwoording van juridische vragen. De rechtbank heeft in dit verband de overweging van de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016 herhaald, terwijl de bijbehorende casus niet vergelijkbaar is met deze zaak waarin de systematiek van de oplegging van de eigen bijdrage door de raad en de termijn waarbinnen bijzondere bijstand kan worden aangevraagd aan de orde zijn. Verder is het volgens [appellant] onredelijk dat de rechtbank bij de overweging dat juridische duiding van het geschil geen rechtsbijstandsverlening door een advocaat noodzakelijk maakt, verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 en 18 januari 2017. Het verweer in deze zaak is in essentie niet slechts feitelijk.
[appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat wat hij bij de e-mail van 29 november 2019 naar voren heeft gebracht, duidt op zijn zelfredzaamheid. Volgens [appellant] was de inhoud van de e-mail ingegeven door de advocaat. Dat hij deze via een e-mail heeft verstuurd, maakt hem op dit punt niet zelfredzaam. Vervolgens is de aanvraag bij het besluit van 31 januari 2020 afgewezen. Gelet op deze afwijzing diende het standpunt zoals verwoord in de hiervoor genoemde e-mail te worden gevolgd door een onderbouwing. Deze heeft de advocaat gegeven in de gronden van bezwaar die noch [appellant] zelf, noch een derde die niet op de hoogte is van de Wet op de rechtsbijstand had kunnen verzinnen.
6.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de bezwaargronden in essentie neerkomen op de vraag of [appellant] stukken had moeten overleggen om zijn aanvraag om bijzondere bijstand ingewilligd te krijgen. De vragen die [appellant] in dit verband opwerpt, vormen geen grond voor een toevoeging. De eisen die gesteld worden aan de aanvraag om bijzondere bijstand staan in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. Op grond van dit beleid vraagt het college om nota’s van de kosten om bijzondere bijstand voor die kosten te kunnen verlenen. Dat [appellant] geen nota’s kon overleggen van de eigen bijdragen is het gevolg van het feit dat de advocaat de eigen bijdragen niet door middel van facturen aan [appellant] in rekening heeft gebracht. De vraag of een nota nodig is, is geen vraag waarvan de beantwoording niet aan [appellant] zelf kon worden overgelaten. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich zelfstandig op het standpunt heeft gesteld dat de besluiten tot rechtsbijstandstoevoeging voldoende zijn voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat de raad zijn aanvraag om toevoeging ten onrechte heeft afgewezen. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen afgewezen vanwege het ontbreken van de nota’s. Een juridisch betoog neemt dit gebrek niet weg. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hier sprake is van een eenvoudig geschil waarvoor juridische bijstand niet noodzakelijk is. Dat de rechtbank heeft verwezen naar uitspraken waarbij de bijbehorende casus op onderdelen verschillen tonen met de situatie in deze zaak, betekent niet dat de overwegingen die in deze uitspraken zijn opgenomen niet van overeenkomstige toepassing zijn in deze zaak.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022
97-994
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
[…]
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[…]
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;
[…]
Werkinstructie C030 Sociale voorzieningen - overige geschillen
[…]
Zelfredzaamheid
a. Aan te voeren gronden van feitelijke aard in bezwaarprocedure
Als uit de toevoegaanvraag blijkt dat het verzoek bijzondere bijstand, of een andere sociale voorziening is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of geschorst, omdat rechtszoekende bijvoorbeeld niet de gevraagde stukken / informatie heeft verstrekt, dan wijs je de toevoegaanvraag voor het bezwaar af […]
Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kun je een toevoeging verstrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om interpretatie van begrippen in wetgeving en rechtspraak.
[…]
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
[…]
3 De aanvraag
3.1 Indienen aanvraag
1. De aanvraag om bijzondere bijstand kan uitsluitend worden ingediend door middel van het hiertoe door het college beschikbaar gestelde formulier
2. Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten opkomen of worden gemaakt.
3. het college kan van het tweede lid afwijken, indien:
a. de kosten zijn gemaakt of opgekomen vóór de datum van aanvraag met dien verstande dat:
1º. De nota’s niet ouder mogen zijn dan 3 maanden;
2º. De kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen;
[…]