202001924/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2020 in zaak nrs. 19/1847 en 19/1848 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Nijmegen,
en
het college.
Procesverloop
Bij twee onderscheiden besluiten van 18 oktober 2018 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] een vergunning te verlenen voor het omzetten van de zelfstandige woningen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] in Nijmegen in onzelfstandige wooneenheden.
Bij twee onderscheiden besluiten van 21 februari 2019 heeft het college de door [wederpartij] daartegen ingestelde bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 5 februari 2020 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 21 februari 2019 vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten op de bezwaren van [wederpartij] moet nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluiten van 1 mei 2020 heeft het college uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Het college heeft de bezwaren gegrond verklaard en de weigeringen van de gevraagde omzettingsvergunningen met een andere grondslag in stand gelaten.
[wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft een zienswijze gegeven.
Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft het college het besluit van 1 mei 2020 dat ziet op de [locatie 1] herroepen en de aanvraag voor het omzetten van de woonruimte aan de [locatie 1] alsnog afgewezen. Het college heeft in dit besluit verklaard dat het pand aan de [locatie 1] vergunningvrij kan worden omgezet.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het college het besluit van 1 mei 2020 dat ziet op de [locatie 2] herroepen en de aanvraag voor het omzetten van de woonruimte aan de [locatie 2] alsnog afgewezen. Het college heeft in dit besluit verklaard dat het pand aan de [locatie 2] vergunningvrij kan worden omgezet.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] is eigenaar van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Hij heeft bij het college aanvragen ingediend voor vergunningen voor het omzetten van deze zelfstandige woningen in onzelfstandige wooneenheden. Het college heeft de aanvragen geweigerd, omdat het verlenen van de vergunningen volgens het college zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de panden.
2. De rechtbank heeft de beroepen van [wederpartij] gericht tegen de besluiten van 21 februari 2019 onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:398) gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (hierna: de Hvv 2019), waaruit volgt dat voor alle woonruimten in de gemeente Nijmegen een omzettingsvergunningplicht geldt, onverbindend is wegens strijd met artikel 2 van de Huisvestingswet 2014, omdat de noodzaak voor het vergunningenstelsel gebrekkig is onderbouwd. Artikel 12 van de Hvv 2019 mocht daarom volgens de rechtbank niet aan de besluiten ten grondslag worden gelegd. 3. Gevolg gevend aan de opdracht die de rechtbank in haar uitspraak heeft gegeven, heeft het college nieuwe besluiten op de bezwaren genomen. Het college heeft de bezwaren van [wederpartij] bij de besluiten van 1 mei 2020 gegrond verklaard maar de weigering van de gevraagde omzettingsvergunningen op een andere juridische grondslag, namelijk de Huisvestingsverordening Nijmegen 2020, in stand gelaten.
Hoger beroep van het college
4. Het college kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 12 van de Hvv 2019 onverbindend is. Aan de vergunningplicht in de Hvv 2019 ligt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel een onderbouwing ten grondslag die voldoet aan de in de Huisvestingswet 2014 gestelde eisen. Het college verwijst naar het rapport ‘Onderbouwing instrumenten Huisvestingsverordening Nijmegen’ van 14 mei 2019 (hierna: het rapport). Het feit dat het college die onderbouwing na vaststelling van de Hvv 2019 heeft gegeven, doet daar niet aan af.
4.1. Het betoog van het college slaagt. In de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1336) was eveneens de vraag aan de orde of de rechtbank kennis had moeten nemen van het rapport dat het college in de beroepsprocedure had overgelegd. Uit de uitspraak van 23 juni 2021 volgt dat de motivering ook in de beroepsprocedure door het college kon worden gegeven. Verder volgt uit de uitspraak dat het rapport kan dienen als motivering van de door de gemeenteraad gebruikte, in de Huisvestingswet 2014 toegekende bevoegdheid om artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2019 vast te stellen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 4.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Met de vernietiging ontvalt de grondslag voor de besluiten van 1 mei 2020 die op basis van die uitspraak zijn genomen. Die besluiten moeten daarom ook worden vernietigd.
De besluiten van 1 oktober 2021 en 17 januari 2023
5. Bij de besluiten van 1 oktober 2021 en 17 januari 2023 heeft het college de besluitvorming over de aanvragen heroverwogen, de besluiten van 1 mei 2020 herroepen en besloten de aanvragen alsnog af te wijzen. Het college heeft verklaard dat de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2] vergunningvrij kunnen worden omgezet. Tegen de besluiten van 1 oktober 2021 en 17 januari 2023 zijn geen beroepen van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist, omdat [wederpartij] daarbij onvoldoende belang heeft.
De besluiten van 21 februari 2019
6. De rechtbank is niet toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van de beroepen van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 februari 2019. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of [wederpartij] daar nog belang bij heeft.
6.1. Procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft degene die opkomt tegen een besluit, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of (hoger) beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2531, onder 6.1. 6.2. Doordat het college bij de besluiten van 1 oktober 2021 en 17 januari 2023 heeft verklaard dat voor de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Nijmegen geen omzettingsvergunningplicht geldt, is het college tegemoet gekomen aan de bezwaren van [wederpartij]. [wederpartij] mag de panden vergunningvrij omzetten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [wederpartij] geen belang meer bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroepsgronden tegen de besluiten van 21 februari 2019. De Afdeling verklaart de beroepen van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 februari 2019 daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling de beroepen niet inhoudelijk zal behandelen.
Conclusie
7. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak en de besluiten van 1 mei 2020 moeten worden vernietigd.
De beroepen van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 februari 2019 zijn niet-ontvankelijk.
De besluitvorming over de aanvragen van [wederpartij] is met de besluiten van 1 oktober 2021 en 17 januari 2023 afgerond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Het college moet wel het door [wederpartij] voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2020 in zaak nrs. 19/1847 en 19/1848;
III. vernietigt de besluiten op het bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 1 mei 2020, kenmerken JZ20/Z18.052786/D200431784 en JZ20/Z18.052790/D200432278;
IV. verklaart de door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen de besluiten van 21 februari 2019, kenmerken JZ20/Z18.052786/D190100464 en JZ20/Z18.052790/D190103331, niet-ontvankelijk;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [wederpartij] het door hem voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 348,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
735-1033
BIJLAGE - Wettelijk kader
Regelgeving die gold op het moment van de besluiten van 21 februari 2019
Huisvestingswet 2014 (zoals die gold van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2019)
Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.
[…].
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…].
Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (zoals die gold van 7 februari 2019 tot en met 30 december 2019)
Artikel 12
1. Het verbod als bedoeld in artikel 21 van de wet, eerste volzin en onder a tot en met c geldt voor alle woonruimten die zijn gelegen in de gemeente Nijmegen.
[…].
Artikel 15
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 21, eerste volzin en onder a tot en met c van de wet kan worden geweigerd als:
a. naar het oordeel van burgemeester en wethouders het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang;
b. het onder a genoemde belang niet kan worden gediend door het stellen van voorschriften en voorwaarden aan de vergunning;
c. het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand.
[…].