ECLI:NL:RVS:2024:2270

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
202300526/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 27 december 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling in grieven 1 tot en met 6 en in grief 8 niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Dit werd niet verder gemotiveerd, omdat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Echter, in grief 7 werd terecht geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat er geen gebrek kleefde aan het terugkeerbesluit, omdat daarin geen land van terugkeer was vermeld. De Raad van State verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de staatssecretaris altijd een land van terugkeer moet noemen in het terugkeerbesluit.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep werd gegrond verklaard en het besluit van 10 september 2021 werd vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202300526/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 december 2022 in zaak nr. NL21.15943 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in grieven 1 tot en met 6 en in grief 8 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in grief 7 terecht over het oordeel van de rechtbank dat er geen gebrek kleeft aan het in het besluit van 10 september 2021 vervatte terugkeerbesluit, omdat daarin geen land van terugkeer is vermeld. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 29 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2506, onder 3.1, en naar de uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970, onder 5. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, volgt dat de staatssecretaris altijd een land van terugkeer moet noemen in het terugkeerbesluit, ook als de vreemdeling in de asielprocedure haar nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 september 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 december 2022 in zaak nr. NL21.15943;
III.       verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 10 september 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024
846