ECLI:NL:RBDHA:2023:22236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
NL22.2463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een machtiging tot verblijf op basis van familieleven en de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1948, gegrond verklaard. Eiseres had een mvv-aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te verblijven, na eerdere afwijzingen van haar aanvragen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat er wel degelijk sprake is van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die lijdt aan ernstige medische problemen, afhankelijk is van haar kinderen die in Nederland verblijven. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de emotionele en praktische afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon, en dat de slechte veiligheidssituatie in Syrië ook een rol speelt in deze beoordeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twee weken een mvv te verlenen aan eiseres. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijsen).

Procesverloop

In het besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvraag van eiseres voor het verblijfsdoel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ' afgewezen.
In het besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 januari 2023 een aanvullend besluit genomen en nadien nog een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voort is verschenen referent [referent] , met als tolk A. Karim. Daarnaast zijn nog twee kinderen van eiseres verschenen, mevrouw [naam] en dhr. [referent] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. In deze uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de gevraagde mvv ten onrechte niet aan eiseres heeft verleend en zal de rechtbank verweerder opdragen dat alsnog te doen. De rechtbank legt hieronder aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot haar oordeel en beslissing is gekomen.
Achtergrond
2. Eiseres is geboren op [datum 1] 1948 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres kampt met medische problemen waarvoor zij medische behandeling nodig heeft. Eiseres heeft vijf meerderjarige kinderen die ondertussen allemaal in Nederland verblijven. Ter zitting is namelijk duidelijk geworden dat de laatste dochter van eiseres inmiddels ook in Nederland verblijft. Dat is door verweerder ook niet betwist.
2.1
Namens eiseres is eerder op 3 november 2015 door de dochter van eiseres, [dochter] , een mvv aangevraagd in het kader van nareis. In het besluit van 10 maart 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet behoorde tot de groep van personen welke op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw [2] een afgeleide verblijfsvergunning kunnen krijgen.
2.2
Op 7 september 2016 heeft de zoon van eiseres, [zoon] , namens haar een mvv met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ aangevraagd. In het besluit van 12 september 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. In het besluit van 4 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Op 30 mei 2018 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In de uitspraak van 31 augustus 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep ongegrond verklaard. [3]
2.3
Op 23 oktober 2020 heeft de zoon van eiseres [referent] (referent) onderhavige aanvraag ingediend. Referent is geboren op [datum 2] 1983 en is in het besluit van 24 februari 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [4] , omdat er tussen eiseres en referent geen meer dan tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat.
3.1
Naar aanleiding van ontwikkelingen in de rechtspraak over het bestaan van de noodzaak tot het maken van een belangenafweging na de vaststelling dat geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven, heeft verweerder op 25 januari 2023 een aanvullend besluit genomen nadat verweerder op 12 december 2022 referent over de belangen van eiseres heeft gehoord. Omdat het aanvullende besluit geen wijziging aanbrengt in het bestreden besluit is het geen gewijzigd besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. [5] De rechtbank zal daarom het bestreden besluit met de motivering van het aanvullende besluit beoordelen.
3.2
In het aanvullende besluit zijn de door referent genoemde belangen meegewogen maar heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft in het aanvullende besluit ook een belangenafweging gemaakt die is uitgevallen in het nadeel van eiseres omdat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt. Het bezwaar is volgens verweerder om die reden nog steeds ongegrond.
Bespreking van het beroep
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent?
4. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder zijn standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd en ten onrechte heeft geconcludeerd dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank motiveert dat als volgt.
4.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld aan de criteria zoals neergelegd in IB 2022/80 [6] . In punt 4 worden factoren genoemd die in de jurisprudentie van het Hof [7] naar voren komen en die moeten worden betrokken in een integrale beoordeling. Die factoren zijn:
- samenwoning;
- de mate van financiële afhankelijkheid;
- de mate van materiële (praktische) afhankelijkheid;
- de gezondheid van betrokkene;
- de banden met het land van herkomst.
4.2
Eiseres heeft in beroep gesteld dat niet alle feiten en omstandigheden deugdelijk bij de beoordeling zijn betrokken. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres alle factoren op zichzelf gewogen, en niet kenbaar in onderlinge samenhang bezien en onderkent dat er voor elke relevante factor sprake kan zijn van verschillende gradaties van afhankelijkheid.
4.3
Ten aanzien van de wegingsfactor ‘samenwoning’ kan de rechtbank eiseres in haar beroepsgronden volgen dat dit ondeugdelijk in de beoordeling is betrokken. Hierbij is van belang dat referent tot aan zijn vertrek in 2012 met eiseres heeft samengewoond en dat hij noodgedwongen heeft moeten vluchten uit Syrië. Gelet op het IB 2022/80 had moeten worden betrokken dat ze voorheen hebben samengewoond. Dit heeft verweerder niet kenbaar gedaan. Verweerder heeft in de besluitvorming enkel betrokken dat referent in 2012 is vertrokken en dat eiseres zich sindsdien staande heeft kunnen houden. Hierover heeft eiseres bovendien terecht aangevoerd dat ze zich niet zelfstandig staande heeft kunnen houden, maar alleen met behulp van derden die door de kinderen vanuit Nederland aangestuurd werden.
4.4
Ten aanzien van de wegingsfactor financiële afhankelijkheid volgt de rechtbank eiseres in haar stelling dat er sprake is van excessief formalisme aan de kant van verweerder. Bij de brief van 20 oktober 2022 zitten zeven verklaringen van personen die stellen geld te hebben ontvangen van referent om aan eiseres te geven in Syrië. Daarnaast zijn vier bewijzen van geldtransfers overgelegd. De rechtbank is niet duidelijk geworden waarom hiermee niet is aangetoond dat er sprake is van financiële ondersteuning van eiseres. Daarnaast is niet gebleken dat er rekening is gehouden met de verklaringen van referent over de moeilijkheden om geld te sturen naar Syrië en het feit dat eiseres zelf niet in staat is om geld op te halen.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zelfs als wel is aangetoond dat er financiële ondersteuning plaatsvindt dat dat nog niet betekent dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie omdat financiële ondersteuning van een zoon aan zijn moeder gangbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit een miskenning is van deze factor die moet worden beoordeeld bij de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Als financiële ondersteuning tussen ouders en kinderen gangbaar zou zijn dan zou deze factor een dode letter zijn en de facto geen betekenis hebben in de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn motivering van het subsidiaire standpunt.
4.5
Met betrekking tot de wegingsfactor gezondheidssituatie overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar gezondheidssituatie een brief van WeCare Clinic in Damascus van 25 september 2022 overgelegd, waarin het volgende genoemd staat:

Zij lijdt aan een zware depressie die gepaard gaat met een angststoornis en zij heeft een doodswens en gedachten over zelfmoord wegens de eenzaamheid die ze ervaart aangezien al haar kinderen zijn geëmigreerd. Daarnaast heeft zij een onduidelijk geheugenstoornis een van de symptomen van depressie. Zij is momenteel onder permanente behandeling en heeft doorlopende medische zorg nodig en behoefte aan sociale ondersteuning en steun van familie.”
In het licht van die feiten, die door verweerder niet zijn betwist, kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt wat voor medische zorg eiseres nodig heeft en waarom zij van referent en haar andere kinderen afhankelijk is. Uit het bovengenoemde stuk blijkt namelijk dat eiseres zware psychische klachten heeft, eenzaam is en steun nodig heeft van haar familieleden.
4.6
In het verlengde van de voormelde wegingsfactor, volgt de rechtbank verweerder ook niet in zijn standpunt ten aanzien van de door eiseres benodigde zorg. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de zorg voor eiseres wordt aangestuurd vanuit Nederland door haar kinderen. Dat zij toegang heeft tot medische zorg in Syrië doet daar niet aan af. Ook doet daar niet aan af dat de problemen van eiseres ten tijde van het vertrek niet zo ernstig waren als nu. Verweerder had de situatie moeten bezien zoals die bestond ten tijde van het bestreden besluit en het aanvullende besluit van 25 januari 2023. Daarbij moet ook de situatie worden betrokken zoals deze geschetst is in de hoorzitting van 12 december 2022. Daaruit komt duidelijk naar voren dat referent samen met zijn broers en zussen eiseres ondersteunt op afstand. De rechtbank kan verweerder niet in zijn standpunt, en wat verwoord is in IB 2022/80, volgen dat het moeilijk denkbaar is dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie op afstand ontstaat. In een geval als dit is, naar het oordeel van de rechtbank, dat wel denkbaar en ook aannemelijk. Dat eiseres zich zonder de nabije hulp van haar kinderen tot nog toe staande heeft weten te houden maakt dat niet anders. Ook het door een ouder op afstand moeten ontvangen van veel ondersteunende hulp van een meerderjarig kind bij het verkrijgen van de benodigde medische zorg is van invloed op de mate van afhankelijkheid van die ouder van het meerderjarig kind. Dat deze hulp van praktische aard is, zoals verweerder benadrukt, doet daar niet aan af.
4.7
Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt voor wat betreft de wegingsfactor ‘banden met het land van herkomst’, dat verweerder de veiligheidssituatie waar eiseres zich in Syrië bevindt weliswaar in de weging heeft betrokken. Echter, verweerder heeft hierover enkel overwogen dat het feit dat een ouder zich in een land bevindt met een slechte veiligheidssituatie en het meerderjarige kind zich in Nederland bevindt, op zichzelf niet voldoende is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de ouder en het kind aan te nemen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee ten onrechte de slechte veiligheidssituatie in Syrië niet kenbaar in onderlinge samenhang heeft bezien met de overige voormelde wegingsfactoren. Dat er sprake is van onderlinge samenhang tussen de slechte veiligheidssituatie in Syrië en financiële- en zorgafhankelijkheid van eiseres van haar in Nederland verblijvende kinderen is door referent op de hoorzitting verder toegelicht, door er nog eens op te wijzen dat het wegens de slechte veiligheidssituatie in Syrië erg lastig is voor de kinderen om mensen in Syrië te schakelen om haar zorg te bieden en om betrouwbare mensen te vinden die eiser in Syrië het geld kunnen brengen dat haar kinderen haar vanuit Nederland sturen.
Bij het bovenstaande komt nog dat de slechte veiligheidssituatie waarin eiseres in Syrië al lange tijd leeft ook maakt dat aannemelijk is dat de wederzijdse emotionele afhankelijkheid van eiseres en haar in Nederland verblijvende kinderen sterker is dan de emotionele afhankelijkheid die gebruikelijk bestaat tussen een ouder die zich niet in een onveilige situatie bevindt en het zich in een ander land verblijvende meerderjarig kind.
4.8
Alle hierboven besproken factoren in samenhang bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat er tussen eiseres en referent sprake is van een mate van (emotionele) afhankelijkheid die veel sterker is dan wat gebruikelijk is tussen meerderjarige kinderen en hun ouders. Dat in Syrië de band tussen ouders en hun kinderen standaard sterker zou zijn, zoals verweerder stelt, maakt dat niet anders. Verweerder heeft ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van rechtspraak van het EHRM, dat voor de beoordeling of sprake is van “more than the normal emotional ties” specifiek gekeken moet worden naar wat gebruikelijk is in het land van herkomst van de vreemdeling die het betreft.
4.9
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het besluit bevat op dit punt daarom een gebrek en het beroep is om die reden al gegrond.
Kan de belangenafweging standhouden?
5. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vraag of de belangenafweging die verweerder in het aanvullend besluit heeft gemaakt stand kan houden ontkennend worden beantwoord. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.1
Voorop gesteld moet worden dat verweerder in de belangenafweging zwaar in het nadeel van eiseres heeft meegewogen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Deze overweging houdt echter geen stand meer gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.9 is overwogen.
5.2
Daarbij komt dat verweerder terecht in het voordeel van eiseres heeft meegewogen dat er door de slechte veiligheidssituatie in Syrië sprake is van een objectieve belemmering die maken dat van referent niet gevergd kan worden om naar Syrië te gaan en daar met eiseres samen te wonen. Het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en de voormelde objectieve belemmering, in samenhang gelezen met de overige belangen van eiseres, maakt, naar het oordeel van de rechtbank dat geen eerlijk evenwicht (fair balance) wordt bereikt door de belangenafweging in het nadeel van eiseres te doen uitvallen.
5.3
Wat de hiervoor bedoelde overige belangen van eiseres betreft betrekt de rechtbank daarbij allereerst dat verweerder terecht in haar voordeel heeft meegewogen dat niet is gebleken dat zij antecedenten heeft die de openbare orde in Nederland schaden.
Voorts betrekt de rechtbank dat ook in de (psychisch) medische situatie van eiseres een belang is gelegen dat door verweerder ten onrechte niet in het voordeel van eiseres in de belangenafweging is betrokken. Verweerder heeft in het aanvullend besluit weliswaar onderkend en erkend dat eiser een zware depressie heeft, gehoorproblemen, vaak naar de dokter moet en behoefte heeft aan sociale ondersteuning en steun van de familie, echter heeft verweerder daar in de belangenafweging tegenover gezet dat de wens van referent om eiseres te verzorgen niet maakt dat er een positieve verplichting bestaat voor de Nederlandse Staat om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen. Bovendien is, aldus verweerder, gebleken dat eiseres in Syrië toegang heeft tot medische zorg, niet is gebleken dat eiseres in het bijzonder afhankelijk zou zijn van referent voor de benodigde zorg en maken de medische problemen van eiseres het aannemelijk dat zij aanspraak zal doen op de openbare kas voor de kosten van haar medische zorg. Door op deze wijze de medische problemen van eiseres in de belangenafweging te betrekken, schrijft verweerder een belang dat in het voordeel van eiseres in de belangenafweging had moeten worden betrokken weg op een wijze die niet redelijk is en geen recht doet aan de feitelijke situatie waarin eiseres in Syrië verkeert. Ook betrekt de rechtbank dat eiseres kan worden gevolgd in haar beroepsgrond dat verweerder ten onrechte de algemene onveilige- en slechte humanitaire situatie in Syrië niet heeft meegewogen als een omstandigheid die in de belangenafweging in het voordeel van eiseres moet worden betrokken. Dat deze omstandigheden ook asielgerelateerd zijn maakt dat niet anders.
5.4
Ten slotte weegt de rechtbank het volgende mee. Referent heeft verklaard dat hij bij toelating van eiseres tot Nederland de (mantel)zorg voor haar op zich zal nemen, haar in huis zal nemen en alle kosten die met haar verblijf gepaard gaan op zich zal nemen. Verweerder heeft de verklaringen van referent dat hij de kosten van het levensonderhoud zal dragen niet betwist. Dat weegt mee in het voordeel van eiseres en referent. Daarnaast weegt ook mee dat de broer en zus van referent inkomen hebben en in staat zijn om de kosten voor het levensonderhoud van eiseres te dragen. Het standpunt van verweerder dat dat niet is aangetoond brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat verweerder nimmer om bewijsstukken hieromtrent heeft gevraagd bij de hoorzitting of later in de procedure. In de hoorzitting van 12 december 2022 is duidelijk naar voren gebracht dat de broer en zus van referent over inkomen beschikken en dat referent op korte termijn over inkomen zal beschikken. Nu de kinderen van eiseres stellen de kosten te zullen dragen van het levensonderhoud zou eiseres ook geen aanspraak maken op een uitkering en zal zij geen kosten voor onderdak hebben. Verweerder heeft bij het economisch belang bij een restrictief toelatingsbeleid en de overige economische belangen zoals bescherming van de arbeidsmarkt en door de overheid betaalde voorzieningen betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank weegt dit algemene gegeven echter niet zwaarder dan het belang van eiseres om, gelet op alle omstandigheden van dit geval, herenigd te worden met haar vijf kinderen in Nederland. Daarbij komt ook dat verweerder bij het vooropstellen van het economische belang in het bestreden besluit heeft overwogen dat de Nederlandse Staat ook kosten moet maken voor onderwijs en integratie, terwijl eiseres niet meer hoeft te integreren of onderwijs hoeft te volgen gelet op haar leeftijd.
5.7
Verweerder heeft, gelet op al het vorenstaande, geen ‘fair balance’ getroffen in de belangenafweging en heeft het belang van eiseres ten onrechte minder zwaar geacht. Het beroep is gegrond.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. Hoewel het in beginsel aan verweerder is om te beoordelen of een uitspraak van de rechtbank leidt tot de gevraagde vergunning, ziet de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat zij beschikt over alle noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens, waarbij thans nog maar één uitkomst mogelijk is. Er is ook niet gebleken van andere redenen die aan toewijzing van de aanvraag in de weg zouden staan. Daarbij komt dat de procedure al bijna drie jaar duurt, omdat de aanvraag al in 2020 is gedaan. Het geven van nog een gelegenheid aan verweerder om het bezwaar opnieuw te beoordelen zou daarom naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden. Daarnaast speelt ook de leeftijd van eiseres en de omstandigheden waar zij zich in bevindt een rol. Om deze reden zal de rechtbank in het kader van finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen aan eiseres een mvv te verlenen voor het doel dat ten behoeve van eiseres is aangevraagd, binnen een termijn van twee weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van deze uitspraak aan eiseres de gevraagde mvv te verlenen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.AWB 18/4033.
4.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Informatiebericht 2022/80: meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en 8 EVRM.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.