ECLI:NL:RVS:2024:1709

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
202002084/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning voor omzetting zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimten in Nijmegen

Op 24 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het hoger beroep betreft een vergunning die op 29 juni 2018 is verleend aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] voor het omzetten van een zelfstandige woning aan [locatie] in Nijmegen naar zes onzelfstandige woonruimten. De vergunning werd verleend in overeenstemming met de Huisvestingsverordening Nijmegen 2017, die een verbod stelde op het omzetten van zelfstandige woonruimte zonder vergunning. De rechtbank Gelderland had eerder, op 3 maart 2020, het besluit van het college om het bezwaar van [wederpartij] ongegrond te verklaren vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de basis voor de vergunning, artikel 12 van de Huisvestingsverordening, onverbindend was wegens gebrek aan onderbouwing. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In de uitspraak van 24 april 2024 oordeelde de Raad van State dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2017 onverbindend was. De Raad van State stelde vast dat er wel degelijk een onderbouwing voor de vergunningplicht was, zoals blijkt uit een rapport dat het college had overgelegd. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 26 mei 2020, dat was genomen naar aanleiding van de vernietigde uitspraak. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat [wederpartij] had aangegeven geen belang meer te hebben bij de procedure. De Raad van State gelastte het college om het griffierecht aan [wederpartij A] en [wederpartij B] te vergoeden.

Uitspraak

202002084/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2020 in zaak nr. 19/1350 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [wederpartij]), wonend te Nijmegen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2018 heeft het college aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] een vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woning aan [locatie] in Nijmegen in zes onzelfstandige woonruimten, te bewonen door zes personen.
Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 januari 2019 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] moet nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 mei 2020 heeft het college uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en de verlening van de gevraagde omzettingsvergunning op een andere grondslag in stand gelaten.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] zijn eigenaar van de zelfstandige woning aan [locatie] in Nijmegen. [vergunninghouder A] heeft bij het college een aanvraag ingediend voor een vergunning om deze zelfstandige woning om te zetten in zes onzelfstandige wooneenheden, te bewonen door zes personen. In artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2017 (hierna: de Hvv 2017), die gold van 7 november 2017 tot en met 6 februari 2019, is bepaald dat in de hele gemeente Nijmegen het verbod geldt als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014. Dat is het verbod om zonder vergunning van het college zelfstandige woonruimte om te zetten in of omgezet te houden als onzelfstandige woonruimte. Het college heeft de gevraagde omzettingsvergunning aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] verleend, omdat de aanvraag voldoet aan de fysieke- en leefbaarheidstoets van de ‘Beleidsregels omzetting en onttrekking van zelfstandige woonruimte Nijmegen 2018 B’ (hierna: Beleidsregels 2018B). [wederpartij] is het hiermee oneens.
2.       De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019 onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:398) gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (hierna: de Hvv 2019) onverbindend is wegens strijd met artikel 2 van de Huisvestingswet 2014, omdat de noodzaak voor het vergunningenstelsel gebrekkig is onderbouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekst van artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2017, waarop het besluit van 30 januari 2019 is gebaseerd, identiek is aan die van artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2019. Op de zitting bij de rechtbank heeft het college verklaard dat ook aan artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2017 geen onderbouwing van de gemeenteraad ten grondslag ligt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2017 ook onverbindend is. Dit heeft tot gevolg dat het college die bepaling niet aan het besluit van 30 januari 2019 ten grondslag mocht leggen, aldus de rechtbank.
3.       Gevolg gevend aan de opdracht die de rechtbank in haar uitspraak heeft gegeven, heeft het college een nieuw besluit genomen. Het college heeft bij besluit van 26 mei 2020 de verlening van de gevraagde omzettingsvergunning op een andere juridische grondslag, namelijk de Huisvestingsverordening Nijmegen 2020 (hierna: Hvv 2020), in stand gelaten.
Hoger beroep
4.       Het college kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 12 van Hvv 2017 onverbindend is. Aan de vergunningplicht ligt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel een onderbouwing ten grondslag die voldoet aan de in de Huisvestingswet 2014 gestelde eisen. Het college verwijst naar het rapport ‘Onderbouwing instrumenten Huisvestingsverordening Nijmegen’ van 14 mei 2019 (hierna: het rapport). Het feit dat het college de onderbouwing na vaststelling van de Hvv 2017 heeft gegeven, doet daar niet aan af.
4.1.    Het betoog van het college slaagt. In de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1336) was eveneens de vraag aan de orde of de rechtbank kennis had moeten nemen van het rapport dat het college in de beroepsprocedure had overgelegd. Uit de uitspraak van 23 juni 2021 volgt dat de motivering ook in de beroepsprocedure door het college kon worden gegeven. Verder volgt uit de uitspraak dat het rapport kan dienen als motivering van de door de gemeenteraad gebruikte, in de Huisvestingswet 2014 toegekende bevoegdheid om artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2019 vast te stellen. De Afdeling is van oordeel dat dit ook geldt voor artikel 12, eerste lid, van de Hvv 2017. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Met de vernietiging ontvalt de grondslag voor het besluit van 26 mei 2020 dat op basis van die uitspraak is genomen. Dat besluit moet daarom ook worden vernietigd.
Het besluit van 30 januari 2019
5.       De rechtbank is niet toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019. [wederpartij] heeft de Afdeling te kennen gegeven dat hij is verhuisd en dat hij daarom geen belang meer heeft bij de procedure. De Afdeling zal het beroep van [wederpartij] daarom niet inhoudelijk behandelen.
Conclusie
6.       Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 26 mei 2020 moeten worden vernietigd.
Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019 is
niet-ontvankelijk.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van het college van burgmeester en wethouders van Nijmegen gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2020 in zaak nr. 19/1350;
III.      vernietigt het besluit op het bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 26 mei 2020, kenmerk JZ20/Z18.034218/D200488138;
IV.     verklaart het door [wederpartij A] en [wederpartij B] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 30 januari 2019, kenmerk JZ20/Z18.034218/D181095721, niet-ontvankelijk;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [wederpartij A] en [wederpartij B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
735-1033
BIJLAGE - Wettelijk kader
Regelgeving die gold op het moment van het besluit van 30 januari 2019
Huisvestingswet 2014 (zoals die gold van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2019)
Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.
[…]
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[..]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…].
Huisvestingsverordening Nijmegen 2017 (zoals die gold van 7 november 2017 tot en met 6 februari 2019)
Artikel 12
1. Het verbod als bedoeld in artikel 21 van de wet, eerste volzin en onder a tot en met c geldt voor alle woonruimten die zijn gelegen in de gemeente Nijmegen.
[…]