202306776/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats],
[appellant B], wonend te [woonplaats],
[appellant C], wonend te [woonplaats],
[appellant D], wonend te [woonplaats],
[appellant E], wonend te [woonplaats],
[appellant F], wonend te [woonplaats],
[appellant G], wonend te [woonplaats],
[appellant H] wonend te [woonplaats],
appellanten (hierna: [appellant A] en anderen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2023 in zaak nr. UTR 23/2952 en 23/2732 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
de Raad van State.
Procesverloop
[appellant A] en anderen hebben tegen het uitblijven van een reactie op hun brieven van 10 mei 2021 waarin zij de Raad van State en de Trustbelastingdienst verzocht hebben uitvoering te geven aan het exoneratie-arrest van de Hoge Raad van de Kinderen van 8 december 2020 en het uitblijven van een besluit op hun verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij de aangevallen uitspraak van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep niet tijdig beslissen voor zover dat ziet op het verzoek van 10 mei 2021 aan de Raad van State. De rechtbank heeft het beroep niet tijdig beslissen voor zover het ziet op het Woo-verzoek niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022 gegrond verklaard. De rechtbank heeft zelf voorzien door het besluit op bezwaar te vernietigen en het bezwaarschrift van [appellant A] en anderen niet-ontvankelijk te verklaren.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 2 februari 2024, waar [appellant A], [appellant C] en [appellant B], en de Raad van State vertegenwoordigd door mr. N.M. Bontje en mr. M.P. Sluijter, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant A] en anderen vinden dat zij recht hebben op een erfdeel van € 1.500.000,- uit een geboortetrust. Dit recht blijkt volgens hen uit het exoneratie-arrest van de Hoge Raad van de Kinderen. Naar aanleiding van dit arrest hebben [appellant A] en anderen de Raad van State verzocht om uitvoering te geven aan hun beneficiaire aanvaarding van dat erfdeel door het ondertekenen en voorzien van een stempel van de algemene volmacht, waarmee de procedure om de erfenis tot uitkering te laten komen in gang wordt gezet. Zij hebben daartoe documenten toegestuurd aan de Raad van State. Ook hebben [appellant A] en anderen een Woo-verzoek ingediend om duidelijk te krijgen wie verantwoordelijk is voor het beantwoorden van hun brieven.
2. Met de brief van 12 september 2022 heeft de Raad van State het verzoek om informatie afgewezen, omdat het is gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en deze niet onder het werkingsbereik van de Woo valt. Over de brief van [appellant A] en anderen van 10 mei 2011 is opgemerkt dat de vicepresident van de Raad van State die brief voor kennisgeving heeft aangenomen en dat de ingebrekestelling hiermee is afgedaan.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft, voor zover relevant voor het hoger beroep, het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en er geen sprake is van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen daarvan.
Hoger beroep
4. [appellant A] en anderen hebben in hoger beroep vier eisen aangevoerd. Ten eerste willen ze een schriftelijke verklaring van de Raad van State over het wel of niet bestaan van het Geboortetrust. Ten tweede vorderen ze een schadeloosstelling en zuivering van hun goede naam. Ten derde eisen ze excuses van een medewerker van de Belastingdienst die hen van misbruik van recht heeft beschuldigd. Ten vierde verzoeken [appellant A] en anderen een schadeloosstelling van de Belastingdienst.
Beoordeling hoger beroep
5. De vier eisen die [appellant A] en anderen hebben gesteld in deze bestuursrechtelijke procedure tussen [appellant A] en anderen en de Raad van State kunnen om verschillende redenen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
6. De Afdeling stelt in de eerste plaats vast dat de Belastingdienst in dit hoger beroep geen partij is en ook geen derde-belanghebbende. [appellant A] en anderen kunnen in deze procedure waarin de Raad van State de verwerende partij is daarom geen eisen stellen ten aanzien van de Belastingdienst. De derde en de vierde eis van [appellant A] en anderen vallen om die reden buiten de omvang van het hoger beroep en kunnen daarom niet worden behandeld door de Afdeling.
7. Deze bestuursrechtelijke procedure leent zich in de tweede plaats niet voor het afdwingen van een schriftelijke verklaring van de Raad van State over het wel of niet bestaan van een Geboortetrust. Daargelaten dat het niet hoort bij de taken van de Raad van State om verklaringen af te leggen over het wel of niet bestaan van een Geboortetrust is het onderwerp van een hogerberoepsprocedure de aangevallen uitspraak. Aangezien het bij de rechtbank in deze procedure niet ging over een dergelijke verklaring en de rechtbank daarover ook geen oordeel heeft uitgesproken, kan de Afdeling niet oordelen over een dergelijke verklaring. De eerste eis valt daarom eveneens buiten de omvang van het hoger beroep. De eerste eis van [appellant A] en anderen kan daarom ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
8. Met hun tweede eis verzoeken [appellant A] en anderen een schadeloosstelling en zuivering van hun goede naam.
9. Voor zover [appellant A] en anderen met dit verzoek hebben beoogd te stellen dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen, kan deze grond niet slagen. Omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en de eventuele schade niet is veroorzaakt door een (onrechtmatig) besluit of door het uitblijven van een besluit, heeft de rechtbank dit verzoek terecht afgewezen (zie artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht).
10. Voor zover [appellant A] en anderen opnieuw een verzoek om schadevergoeding hebben willen doen in hoger beroep, zal de Afdeling dit verzoek om dezelfde reden als de rechtbank afwijzen omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en de eventuele schade niet is veroorzaakt door een (onrechtmatig) besluit of door het uitblijven van een besluit. De Raad van State is bovendien niet aansprakelijk voor schade voor zover deze is veroorzaakt door het handelen van de Belastingdienst. De Raad van State is evenmin aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit de stelling van de Belastingdienst dat sprake is van misbruik van recht in een andere procedure waarbij de Raad van State geen partij is. Voor zover [appellant A] en anderen stellen schade te hebben geleden als gevolg van uitlatingen in de pers, stelt de Afdeling vast dat deze uitlatingen niet het gevolg zijn van het handelen of nalaten door de Raad van State.
11. De Afdeling merkt ten overvloede op dat de Raad van State inmiddels op de website een bericht heeft opgenomen over "correspondentie die niet over het werk van de Raad van State" gaat. In dit bericht is in algemene bewoordingen aangegeven dat de Raad van State de brieven waarin in verschillende bewoordingen afstand wordt genomen van de overheid, gevraagd wordt om betaling of om registratie van documenten slechts voor kennisgeving kan aannemen.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
13. De Raad van State hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Koopmans, voorzitter, en mr. J.C. Boeree en mr. J.A.R. van Eijsden, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier.
w.g. Koopmans
voorzitter
w.g. De Waal
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024