ECLI:NL:RVS:2024:1077

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
202307204/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging overdrachtstermijn vreemdeling aan Oostenrijk

Op 15 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 november 2023. De zaak betreft de verlenging van de overdrachtstermijn van een vreemdeling aan Oostenrijk, die op 2 mei 2023 door de staatssecretaris was medegedeeld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep.

De staatssecretaris had de termijn voor de overdracht met achttien maanden verlengd op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat de vreemdeling niet voldeed aan zijn meldplicht en ondergedoken was. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende redenen had om aan te nemen dat de vreemdeling ondergedoken was, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling op 2 mei 2023 niet ondergedoken was. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de overdrachtstermijn terecht had verlengd, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet op Nederland was overgegaan.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van vreemdelingen om zich aan de meldplicht te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

202307204/1/V2.
Datum uitspraak: 15 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 november 2023 in zaak nr. NL23.17941 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2023 heeft de staatssecretaris aan de Oostenrijkse autoriteiten medegedeeld dat hij de termijn voor de overdracht met achttien maanden heeft verlengd.
Bij uitspraak van 14 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Amersfoort, heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Oostenrijk met achttien maanden verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Als datum voor de geplande overdracht aan Oostenrijk was aan de vreemdeling 9 mei 2023 medegedeeld. Toen de vreemdeling niet voldeed aan zijn meldplicht op 2 mei 2023, heeft de staatssecretaris de Oostenrijkse autoriteiten bericht dat hij de vlucht heeft geannuleerd, omdat de vreemdeling is ondergedoken.
2.       De in de grieven opgeworpen rechtsvraag wanneer wordt voldaan aan de omschrijving van het begrip ‘onderduiken’ in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, onder 6 en 7. Uit die uitspraak volgt dat sprake is van onderduiken wanneer een vreemdeling doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. Als van een dergelijke situatie sprake is, is het - zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, onder 6 - aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen.
2.1.    In dit geval bestonden er voor de staatssecretaris op 2 mei 2023 voldoende redenen om ervan uit te gaan dat de vreemdeling was ondergedoken in de onder 2 bedoelde zin. Hij wijst er terecht op dat hij de vreemdeling heeft geïnformeerd over zijn verplichting om de nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te stellen, dat de vreemdeling de opvanglocatie een paar dagen voor de geplande overdracht heeft verlaten zonder het Centraal Orgaan opvang asielzoekers daarvan op de hoogte te brengen en dat de vreemdeling vervolgens, zonder nadere berichtgeving, niet heeft voldaan aan zijn meldplicht. Daarmee bevond de vreemdeling zich buiten het bereik van de Nederlandse autoriteiten. Met zijn verklaring dat hij bij zijn broer logeerde, reiskosten wilde besparen en van plan was om zich op tijd voor de overdracht naar de opvanglocatie te begeven, heeft de vreemdeling onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geldige redenen waren voor zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had zich te onttrekken aan de autoriteiten om de overdracht te voorkomen.
2.2.    De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de vreemdeling op 2 mei 2023 niet was ondergedoken. Zij heeft daarbij ten onrechte betrokken dat de vreemdeling zich naar eigen zeggen later alsnog op de opvanglocatie heeft gemeld en dat de overdracht had kunnen doorgaan als de staatssecretaris de vlucht naar Oostenrijk minder snel had geannuleerd. Gezien de onder 2.1 vermelde omstandigheden hoefde de staatssecretaris er op 2 mei 2023 niet van uit te gaan dat de vreemdeling zich alsnog op tijd voor de overdracht zou melden.
2.3.    De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte geoordeeld dat het verlengingsbesluit in strijd is met artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris met dat besluit de overdrachtstermijn met toepassing van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening heeft mogen verlengen, zodat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling niet op Nederland is overgegaan. De grieven slagen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 november 2023 in zaak nr. NL23.17941;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024
551-979