ECLI:NL:RVS:2024:1005

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
202401333/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 11 augustus 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 6 februari 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek gericht is op het voorkomen van beëindiging van de verstrekkingen aan de vreemdeling, die op 7 maart 2024 zouden worden stopgezet. Gezien de omstandigheden kon de voorzieningenrechter niet tijdig beoordelen of de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de beëindiging van de verstrekkingen achterwege blijft.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 875,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 maart 2024.

Uitspraak

202401333/2/V1.
Datum uitspraak: 8 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2024 in zaak nr. NL23.24897 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de verstrekkingen van de vreemdeling worden beëindigd, voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       De vreemdeling is op 8 maart 2024 aangekondigd dat op 7 maart 2024 zijn verstrekkingen zullen worden beëindigd. De voorzieningenrechter kan onder de gegeven omstandigheden niet tijdig adequaat beoordelen of grond bestaat om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zal worden vernietigd. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0628).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de op 7 maart 2024 voorziene beëindiging van de verstrekkingen van de vreemdeling achterwege blijft;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024
977