ECLI:NL:RVS:2023:781
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag over overdracht vreemdeling aan Duitsland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2022. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, dat op 29 maart 2021 aan de Duitse autoriteiten werd medegedeeld, betrof de verlenging van de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Duitsland met achttien maanden. De staatssecretaris heeft deze verlenging ook nogmaals bevestigd in een brief van 8 februari 2022.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtbank wel degelijk bevoegd is om van het beroep tegen de brief van de staatssecretaris kennis te nemen. De Afdeling heeft de eerste en derde grief van de vreemdeling gegrond verklaard, wat betekent dat de rechtbank's uitspraak wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen.
Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2023.