ECLI:NL:RVS:2023:781

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
202204098/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag over overdracht vreemdeling aan Duitsland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2022. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, dat op 29 maart 2021 aan de Duitse autoriteiten werd medegedeeld, betrof de verlenging van de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Duitsland met achttien maanden. De staatssecretaris heeft deze verlenging ook nogmaals bevestigd in een brief van 8 februari 2022.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtbank wel degelijk bevoegd is om van het beroep tegen de brief van de staatssecretaris kennis te nemen. De Afdeling heeft de eerste en derde grief van de vreemdeling gegrond verklaard, wat betekent dat de rechtbank's uitspraak wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen.

Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2023.

Uitspraak

202204098/1/V2.
Datum uitspraak: 27 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2022 in zaak nr. NL22.7691 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brief van 29 maart 2021 heeft de staatssecretaris aan de Duitse autoriteiten medegedeeld dat hij de termijn voor de overdracht met achttien maanden heeft verlengd. Bij brief van 8 februari 2022 heeft de staatssecretaris de Duitse autoriteiten dit nogmaals medegedeeld.
Bij uitspraak van 11 juli 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       De in de eerste en derde grief aan de orde gestelde rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630. Uit deze uitspraak volgt dat de vreemdeling terecht aanvoert dat de brief van 29 maart 2021, waarin de staatssecretaris de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Duitsland met achttien maanden heeft verlengd, een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om van het beroep tegen die brief kennis te nemen. De eerste en derde grief slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2022 in zaak nr. NL22.7691;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023
968