202106256/1/R2.
Datum uitspraak: 19 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heukelom, gemeente Oisterwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2021 in zaak nr. 19/5424 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
Openbare zitting gehouden op 19 december 2023 om 12:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. M.A. Graaff-Haasnoot
jurist: mr. M. van der Heiden
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B];
Het college, vertegenwoordigd door mr. S. Bijsterveld;
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd voor het bouwen van een bouwwerk zonder vereiste omgevingsvergunning aan de [locatie] te Heukelom.
Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De redenen hiervoor zijn als volgt:
1. [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Heukelom. Op het perceel staat een gebouw, dat wordt omschreven als een tuinsieraad en in deze procedure bekend is als bouwwerk D. Het college heeft bij besluit van 26 februari 2019, gehandhaafd bij besluit van 17 december 2019, aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd.
2. In geschil is nog enkel de last onder bestuursdwang, voor zover het gaat om de schoorsteen van 9 meter. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] gevraagde omgevingsvergunning voor deze schoorsteen is geweigerd. Tegen de beslissing op bezwaar, waarbij de weigering in stand is gelaten, is door [appellant] beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 augustus 2023 ongegrond verklaard. [appellant] is hiertegen in hoger beroep gekomen bij de Afdeling, welk hoger beroep onder zaak nr. 202306367/1/R2 is geregistreerd.
3. Desgevraagd heeft het college op de zitting bevestigd dat de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang is verlengd tot en met de dag na de datum waarop de Afdeling uitspraak zal doen in zaak nr. 202306367/1/R2, zoals ook volgt uit het besluit van het college van 28 oktober 2021.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat destijds geen concreet zicht op legalisatie bestond, waarbij hij verwijst naar het beleid van de raad van de gemeente Oisterwijk in de Visie Bebouwingsconcentraties. Die visie vormt volgens [appellant] een grondslag voor vergunningverlening en dus voor legalisatie.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2616), volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is een vergunning te verlenen en niet op voorhand vaststaat dat dit standpunt rechtens onhoudbaar is. Om concreet zicht op legalisatie aan te nemen is het verder bij de toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure ten minste vereist dat een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage is gelegd (zie de uitspraken van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:228, onder 4.1, en 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1890, onder 4.2). 6. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 17 september 2019 geen concreet zicht op legalisatie bestond. Ten tijde van dit besluit had [appellant] weliswaar een omgevingsvergunning ter legalisering van het bouwwerk aangevraagd, namelijk op 23 april 2019, maar er was op dat moment geen ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er destijds geen concreet zicht op legalisatie bestond. Het beroep op de Visie Bebouwingsconcentratie maakt dit oordeel niet anders.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
531-1074