ECLI:NL:RVS:2016:228

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201501008/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek hoefsmederij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 24 december 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden van een verzoek om handhavend op te treden tegen de hoefsmederij van [partij] aan de [locatie] te Reusel. Het college had eerder op 16 februari 2012 het verzoek afgewezen en dit besluit in stand gelaten na bezwaar. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment concreet zicht op legalisatie was, omdat [partij] een vergunningaanvraag had ingediend. [appellante] was het hier niet mee eens en stelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was, omdat er nog geen ontwerpbesluit was opgesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2016 behandeld. De rechters oordeelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van concreet zicht op legalisatie. De Afdeling concludeerde dat er ten tijde van het besluit op bezwaar geen begin was gemaakt met de vereiste procedure voor de omgevingsvergunning en dat er geen verklaring van geen bedenkingen was afgegeven. Hierdoor was het besluit van het college ondeugdelijk gemotiveerd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en droeg het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201501008/1/A4.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2014 in zaak nr. 14/2303 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen de hoefsmederij van [partij] aan de [locatie] te Reusel (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 24 september 2015 gevoegd behandeld met zaak nr. 201501007/1/A4, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, [partij], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en het college, vertegenwoordigd door N. Ansems en mr. M. Olthuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. [partij] is hoefsmid en gebruikt zijn garage als hoefsmederij. Vast staat dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Horeca", die ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009" op het perceel rust.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar terecht heeft overwogen dat sprake was van concreet zicht op legalisatie. [partij] had op dat moment immers een vergunningaanvraag ter legalisatie ingediend. Niet kan worden gezegd dat op voorhand duidelijk was dat deze aanvraag niet zou kunnen worden ingewilligd, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen sprake was van concreet zicht op legalisatie, nu op dat moment nog geen ontwerpbesluit op de vergunningaanvraag was opgesteld. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201308795/1/A1.
4.1. In de omstandigheid dat een aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien voor het oordeel dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar sprake was van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank heeft niet onderkend dat op dat moment nog geen begin was gemaakt met de voor het verlenen van die omgevingsvergunning vereiste procedure. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat toentertijd nog geen ontwerpbesluit ten behoeve van het gebruik van de garage als hoefsmederij was opgesteld en ter inzage gelegd. Evenmin was door de raad van de gemeente Reusel-De Mierden een verklaring van geen bedenkingen afgegeven en verder is niet gebleken dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar een legaliserend ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, op grond waarvan het gebruik van de garage als hoefsmederij was toegestaan.
Gelet op het vorenstaande bestond ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen concreet zicht op legalisatie op grond waarvan het college het verzoek om handhaving kon afwijzen.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (ondeugdelijke motivering) vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2014 in zaak nr. 14/2303;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden van 28 januari 2013, kenmerk 13.00002;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.274,38 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenzeventig euro en achtendertig cent), waarvan € 2.232,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
190-769.