ECLI:NL:RVS:2023:4770

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202206229/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen oplegging Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 4 oktober 2022 het beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaarde. Het CBR had op 2 november 2021 aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd, naar aanleiding van een schriftelijke mededeling van het Openbaar Ministerie. Deze mededeling stelde dat er vermoedens bestonden dat [appellant] niet meer over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid beschikte. Het CBR baseerde zijn besluit op een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, waarin werd vermeld dat [appellant] op 19 september 2021 met een snelheid van ongeveer 160 km/u reed op een weg waar 60 km/u was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op de inhoud van het proces-verbaal mocht baseren en dat de opgelegde EMG voldoende was onderbouwd.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn bezwaren tegen de juistheid van de processen-verbaal en stelt dat de gemeten snelheid niet mogelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellant] geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de eerdere beoordeling in twijfel trekken. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak, waarbij het CBR geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202206229/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 4 oktober 2022 in zaak nr. 22/273 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2021 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 18 januari 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2023, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker, is verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       Het CBR heeft aan [appellant] een EMG opgelegd naar aanleiding van een schriftelijke mededeling van het Openbaar Ministerie. In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Dit vermoeden is gebaseerd op een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal invordering rijbewijs van de Koninklijke Marechaussee en proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2021. In deze processen-verbaal staat dat [appellant] op 19 september 2021 op de Rijksweg N250 te Den Helder als bestuurder van een auto tot ongeveer 160 kilometer per uur reed (hierna: km/u), waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/u. Ook staat vermeld dat [appellant] met een pieksnelheid van 100 km/u de kruising Rijksweg N250/Luchthavenweg naderde waarbij op de weg waarop [appellant] reed haaientanden staat. Verder staat vermeld dat [appellant] meerdere keren over de weg van het tegenliggend verkeer reed, waardoor een weggebruiker naar rechts moest uitwijken om een ongeval te voorkomen. Ter zitting bij de rechtbank is verduidelijkt dat hiermee wordt bedoeld dat [appellant] hinder voor tegenliggend verkeer veroorzaakte, terwijl ruimte had moeten worden gemaakt.
Besluit van het CBR
3.       Naar aanleiding van de schriftelijke mededeling van het Openbaar Ministerie van 5 oktober 2021 heeft het CBR bij het besluit van 2 november 2021 een EMG opgelegd aan [appellant] op grond van artikel  131, eerste lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), in samenhang gelezen met artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). Volgens het CBR heeft [appellant] met zijn rijgedrag herhaaldelijk gedragingen vertoond als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag. In het besluit op bezwaar van 18 januari 2022 heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat voldaan is aan de criteria voor het opleggen van een EMG.
Oordeel van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft het tegen het besluit van 18 januari 2022 gerichte beroep ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe als volgt overwogen.
4.1.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2412), geoordeeld dat wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden is om niet langer uit te gaan van de juistheid van het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee en dat [appellant] ook geen objectieve informatie heeft verschaft die zou kunnen doen twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. De rechtbank heeft daarom overwogen dat het CBR het proces-verbaal aan het besluit van 18 januari 2022 ten grondslag heeft kunnen leggen. Uit het proces-verbaal blijkt dat [appellant] met een aanzienlijk hogere snelheid reed dan ter plaatse is toegestaan. Hiermee is volgens de rechtbank de bestuursrechtelijke maatregel in het proces-verbaal invordering rijbewijs genoegzaam onderbouwd.
4.2.    Daarnaast heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:490), geoordeeld dat aan de verklaringen van de verbalisant in beginsel geloof moet worden gehecht. Verbalisanten kunnen als ervaringsdeskundigen voldoende in staat worden geacht te observeren en te registeren en zij hebben er geen belang bij om onjuistheden in hun proces-verbaal op te nemen. Een enkele ontkenning van de geconstateerde gedragingen is volgens de rechtbank onvoldoende om de in het proces-verbaal opgenomen bevindingen van de Koninklijke Marechaussee te verwerpen. De rechtbank heeft verder overwogen dat in de processen-verbaal voldoende feitelijk is omschreven welke gedragingen zijn waargenomen en in dit kader verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:177) en 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2267).
4.3.    De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat zij geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de in de processen-verbaal opgenomen waarnemingen niet juist zijn. Het CBR heeft zich daarom op de processen-verbaal mogen baseren bij het opleggen van de EMG en het was gehouden aan [appellant] een EMG op te leggen. Zij heeft daarom het beroep ongegrond verklaard.
4.4.    [appellant] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep en beoordeling ervan
De processen-verbaal
5.       [appellant] betwist de juistheid van de processen-verbaal en betoogt dat de gemeten snelheid op de aangegeven plek vanaf de laatste S-bocht tot aan de Vos & BV Metaalhandel onmogelijk is. Ook herhaalt [appellant] in dit verband zijn beroepsgronden over zijn rijgedrag bij de kruising en op de erftoegangsweg.
5.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 t/m 6.4 opgenomen overwegingen van de rechtbank, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Usb-stick naar de rechtbank gestuurd
6.       [appellant] voert verder aan dat hij een usb-stick met bewijs naar de rechtbank heeft gestuurd. De eerste keer is deze volgens [appellant] zoekgeraakt. De tweede keer is er geen moeite gedaan om deze te bekijken, terwijl het voor het onderzoek van belang was, aldus [appellant].
6.1.    De Afdeling is van oordeel dat dit betoog reeds faalt omdat in het dossier niets over een usb-stick is te vinden en [appellant] zijn stelling ook niet concreet heeft onderbouwd.
Krantenartikelen over agenten en verbalisanten
7.       Tot slot voert [appellant] aan, onder verwijzing naar een aantal krantenartikelen, dat agenten/verbalisanten ongeoorloofd/onrechtmatig kunnen handelen.
7.1.    In deze enkele verwijzing naar algemene berichtgeving over agenten/verbalisanten en dus niet naar specifieke op deze zaak betrekking hebbende stukken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de processen-verbaal onwaarheden zijn opgenomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
9.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
85-1068
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
[…]
Bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag
[…]
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
[…]
e) met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
[…]
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
[…]
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.
[…]