202206561/1/R1.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2022 heeft het college het "Definitief plaatsingsplan gewijzigde locatie ondergrondse restafvalcontainers Koningsplein e.o. V (buurt 44), Segbroek, Den Haag" vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie 44B-73 tegenover de [locatie 1], aangewezen voor de plaatsing van drie ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2023, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine en W. van der Eijk, zijn verschenen.
De Afdeling heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting het onderzoek heropend naar aanleiding van een nader stuk van het college.
[appellant] en anderen en [partij] hebben op het nadere stuk van het college gereageerd.
Partijen hebben medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft bij besluit van 15 juni 2021 de locatie 44B-73A naast het hoekhuis op de Regentesselaan nummer 91 aangewezen voor de plaatsing van drie ORAC’s. Tegen dit besluit is beroep ingesteld, waarop de Afdeling op 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:262) uitspraak heeft gedaan. In die procedure is aan bod gekomen of locatie 44B-73 een mogelijk geschikter alternatief vormde voor de plaatsing van de ORAC’s. De Afdeling heeft over dit punt geoordeeld dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat locatie 44B-73 geen geschiktere alternatieve locatie voor de ORAC’s was. Om die reden heeft de Afdeling het besluit van 15 juni 2021 vernietigd. 2. Het college heeft bij besluit van 27 september 2022 locatie 44B-73 (hierna: aangewezen locatie) aangewezen als nieuwe locatie voor de ORAC’s. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. [appellant] en anderen wonen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] en de [locatie 8] en [locatie 9]. [appellant] en anderen zijn het niet eens met de aangewezen locatie en vinden locatie 44B-73A een geschiktere alternatieve locatie. Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat er niet drie maar twee ORAC’s geplaatst zouden moeten worden.
Toetsingskader
3. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC’s.
4. In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. 5. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college randvoorwaarden gehanteerd. Uit het bestreden besluit blijkt dat dit de randvoorwaarden zijn, zoals die zijn neergelegd in het "Voorstel van het college inzake kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval (RIS160943)". Verder vermeldt het bestreden besluit dat voor de plaatsing van ORAC's gewijzigde randvoorwaarden zijn vastgesteld in het raadsvoorstel "Overige ondergrondse restafvalcontainers (RIS302553)" (hierna: Voorstel overige containers). Volgens dit raadsvoorstel zijn de belangrijkste randvoorwaarden:
"- veiligheid: looproute naar container,
- bereikbaarheid voor hulpdiensten,
- parkeerplaatsen: alleen waar nodig en niet bij parkeerdruk meer dan 90%,
- bomen: niet kappen, hooguit verplaatsen,
- ondergrondse infrastructuur zo min mogelijk verplaatsen: kabels, leidingen, riool,
- bovengrondse obstakels, zoals lichtmasten, bovenleidingen, ook zo min mogelijk verplaatsen,
- bereikbaarheid voor de leegwagens."
In het Voorstel overige containers is bepaald dat voor de plaatsing van ORAC's in onder meer het stadsdeel Segbroek, locatie Koningsplein, voornoemde randvoorwaarden van toepassing zijn.
Wat betreft de loopafstand is volgens het raadsvoorstel de randvoorwaarde opgenomen in het "4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra (RIS280886)" en het "5e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 900 extra (RIS297091)" van toepassing. De randvoorwaarden uit deze twee programma’s hebben dezelfde strekking. De randvoorwaarde uit het 5e programma luidt als volgt:
"Loopafstand: Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 m aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 m. Wanneer er binnen de 125 m geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken. [...]"
Aantal ORAC’s
6. [appellant] en anderen betogen dat er niet drie maar twee ORAC’s geplaatst zouden moeten worden. Een ORAC heeft volgens hen namelijk een capaciteit voor 40-50 huishoudens en aan de ORAC’s in kwestie zijn volgens hen 88 huishoudens toegerekend. Zij stellen daarom dat volstaan kan worden met twee ORAC’s. [appellant] en anderen wijzen erop dat aan de twee ORAC’s aan de andere zijde van de Daguerrestraat op locatie 44B-72, ook al 119 huishoudens zijn gekoppeld. Het plaatsen van twee in plaats van drie ORAC’s zou volgens hen leiden tot een eerlijkere spreiding van ORAC’s. Volgens hen is de Daguerrestraat nu al disproportioneel belast met verkeersdrukte en risico’s voor de verkeersveiligheid. Ook stellen zij dat er bij het plaatsen van twee ORAC’s minder verlies van parkeerplaatsen zal zijn.
6.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college toereikend gemotiveerd waarom het noodzakelijk is dat er drie ORAC’s worden geplaatst. Uit de looplijnenkaart blijkt dat ongeveer 114 huishoudens gebruik zullen maken van de ORAC’s. Verder heeft het college toegelicht dat de capaciteit per ORAC 40 huishoudens is en dat er daarom drie ORAC’s nodig zijn om over voldoende capaciteit te beschikken. Daarnaast heeft het college toegelicht dat ondercapaciteit zou kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat afvalzakken naast de ORAC’s worden geplaatst. Voor zover het college op andere locaties in het verleden een groter aantal huishoudens per ORAC zou hebben aangewezen, neemt dit niet weg dat het college zich bij de aangewezen locatie op het standpunt mocht stellen dat drie ORAC’s noodzakelijk zijn.
Het betoog slaagt niet. Of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van drie ORAC’s gezien de effecten die de plaatsing heeft voor onder meer de verkeersveiligheid en het aantal parkeerplaatsen, zal de Afdeling hierna beoordelen.
Geschiktheid locatie
Verlies aan parkeerplaatsen
7. [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie ongeschikt is voor de plaatsing van de ORAC’s, omdat hierdoor twee parkeerplaatsen verloren gaan. [appellant] en anderen stellen dat in de randvoorwaarden is bepaald dat het college geen parkeerplaatsen verloren mag laten gaan bij het aanwijzen van een locatie, wanneer de parkeerdruk hoger is dan 90%. De parkeerdruk is bij de aangewezen locatie volgens [appellant] en anderen meer dan 90%. Het verlies van de parkeerplaatsen is daarom in strijd met de randvoorwaarden.
7.1. De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat er geen sprake is van strijd met de randvoorwaarde over parkeren. Het college heeft de parkeerdruk in de wijk Koningsplein onderzocht. Er is in de wijk Koningsplein een parkeerdruk van 90% gemeten, waarbij voor de Daguerrestraat is uitgegaan van een capaciteit van 112 parkeerplaatsen en een parkeerintensiteit van 93. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de uitkomsten van deze meting te twijfelen. De omstandigheid dat door de plaatsing van de ORAC’s parkeerplaatsen verloren gaan, leidt, gezien de meting van de parkeerdruk, niet tot het oordeel dat het college in strijd met de randvoorwaarden heeft gehandeld. [appellant] en anderen hebben een afbeelding van de website van de gemeente Den Haag ingediend, waarop te zien is dat de parkeerdruk in de wijk Koningsplein is ">=90%". Dit betekent volgens de website, zoals wordt bevestigd in de daarbij vermelde toelichting, dat de parkeerdruk gelijk is aan of hoger is dan 90%. Het stuk van [appellant] en anderen weerspreekt het onderzoek van het college daarom niet.
Het betoog slaagt niet. Of het aanwijzen van een alternatieve locatie zou leiden tot een kleiner verlies aan parkeerplaatsen, wordt in deze uitspraak in het kader van de alternatieve locatie beoordeeld onder 10.1.
Zicht op de ORAC’s en overige vormen van hinder
8. [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is omdat de ORAC’s hinder veroorzaken. Zij stellen zicht te hebben op de ORAC's en permanente hinder van de ORAC's te ondervinden. Bewoners met direct zicht op de ORAC’s ondervinden namelijk permanent hinder van die ORAC’s in welke vorm dan ook, zo stellen [appellant] en anderen. Ook wijzen zij in dit kader op afval dat naast de ORAC’s wordt geplaatst en op geuroverlast. Door deze omstandigheden worden zij onevenredig geschaad in hun woon- en leefklimaat.
8.1. Het college mocht zich, gelet op de beperkte omvang van het bovengrondse gedeelte van de ORAC’s, op het standpunt stellen dat de plaatsing van de ORAC’s geen onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld oplevert. Bovendien ligt de aangewezen locatie ten opzichte van de woningen van [appellant] en anderen, die aan de Daguerrestraat wonen, aan de andere kant van de straat. Voor de woningen van [appellant] en anderen aan de Regentesselaan op de begane grond ligt de aangewezen locatie achter een stenen muur van circa 2.25 m hoog, en voor de hogere verdiepingen aan de Regentesselaan op een aantal meters afstand schuin achter de woningen. Gelet hierop mocht het college zich op het standpunt stellen dat er vanuit de woningen van [appellant] en anderen beperkt zicht is op de ORAC's.
De Afdeling is verder van oordeel dat de door [appellant] en anderen gestelde geur- en geluidhinder geen reden voor het college moest zijn om af te zien van het aanwijzen van de aangewezen locatie. Zoals in deze uitspraak onder 4 is overwogen, hoeven deze gevolgen van de plaatsing van ORAC’s onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ORAC in de weg te staan. Het college heeft bij de plaatsing van de ORAC’s de ligging en de afstand van de woningen van [appellant] en anderen, zoals hiervoor is omschreven, van belang mogen achten. [appellant] en anderen hebben geen andere locatiespecifieke omstandigheden aangedragen, die het aannemelijk maken dat de ORAC’s onaanvaardbare geur- en geluidhinder veroorzaken. Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit kwestie van handhaving is en een eventuele gebrekkige handhaving de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit niet aantast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2724, onder 6.1)). Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
9. [appellant] en anderen betogen dat de verkeersveiligheid in het geding komt wanneer voor de aangewezen locatie wordt gekozen. Dit omdat automobilisten de ophaalwagen te laat zullen zien en vervolgens de Daguerrestraat achteruit zullen uitrijden. Hierdoor zullen verkeersonveilige situaties ontstaan op de kruising met de Regentesselaan. Het college heeft bovendien in een eerdere procedure (zie de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022) waarde gehecht aan deze omstandigheid en niet valt in te zien waarom dat nu niet meer zo zou zijn.
9.1. De Afdeling is van oordeel dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor zover het de verkeersveiligheid betreft. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat uit het deskundigenadvies van het "Vooroverleg over verkeerszaken" naar voren komt dat er voor de aangewezen locatie geen bezwaren bestaan in het kader van de verkeersveiligheid. De enkele omstandigheid dat bij de leging van de ORAC’s de ledigingswagen enige tijd de straat zal blokkeren en voertuigen wellicht achteruit de straat uit moeten rijden, doet niet af aan het oordeel dat het college de locatie geschikt heeft mogen vinden. De Afdeling acht hierbij van belang dat het legen van de ORAC’s slechts van korte duur is en dat de maximale snelheid voor verkeer in de Daguerrestraat 30 km/u is. Dat het college in een eerdere procedure een andere visie had over de verkeersveiligheid, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het staat het college immers vrij om bij het nemen van een nieuw besluit tot nieuwe inzichten te komen en deugdelijk gemotiveerd een heroverweging te maken van alle betrokken belangen. Dat heeft het college, gelet op wat hiervoor is overwogen, gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
10. [appellant] en anderen betogen dat het college de aangewezen locatie niet heeft mogen aanwijzen, omdat er een geschiktere alternatieve locatie is. [appellant] en anderen wijzen als geschiktere alternatieve locatie op de locatie naast het hoekhuis op de Regentesselaan 91, welke in het besluit van 15 juni 2021 is aangeduid als 44B-73A (hierna: alternatieve locatie). [appellant] en anderen stellen dat wanneer voor de alternatieve locatie wordt gekozen en daarbij gebruik wordt gemaakt van een deel van het trottoir, er een parkeerplaats minder verloren gaat. Ook stellen zij dat de alternatieve locatie niet of in mindere mate problemen voor het woon- en leefklimaat en de verkeersveiligheid veroorzaakt. Daarnaast stellen zij dat de maximale loopafstand niet wordt overschreden bij de alternatieve locatie en de extra loopafstand gering is.
10.1. In overwegingen 7.1, 8.1 en 9.1 van deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC’s. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de aangedragen alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Anders dan appellanten kennelijk veronderstellen gaat het er dus niet om of de alternatieve locatie ook geschikt is, maar of die zodanig geschikter is, dat het college redelijkerwijs niet voor de aangewezen locatie had mogen kiezen.
10.2. De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aangedragen alternatieve locatie niet in die mate geschikter is dan de aangewezen locatie. Het aanwijzen van de alternatieve locatie zou volgens het college namelijk resulteren in een overschrijding van de randvoorwaarde dat de ORAC’s binnen een loopafstand van 125 m van zijn gebruikers moet liggen. De Afdeling stelt vast dat de alternatieve locatie rond de grens ligt van de in de randvoorwaarde neergelegde maximale loopafstand. Nog daargelaten wat de exacte loopafstand is, overweegt de Afdeling dat het college mocht streven naar een zo klein mogelijke loopafstand. De alternatieve locatie is op dat punt dus niet geschikter dan de aangewezen locatie.
Daarnaast heeft het college ter zitting toegelicht dat na het aanwijzen van de locatie door Stedin is aangegeven dat er nabij de alternatieve locatie een gasleiding ligt. Voor de plaatsing van de ORAC’s op de alternatieve locatie zou deze verplaatst moeten worden, waarbij het college heeft toegelicht dat een gasleiding minder eenvoudig te verplaatsen is en waarbij veiligheid voorop staat. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen. In de randvoorwaarden is neergelegd dat er bij voorkeur geen locatie wordt gekozen waarbij ondergrondse infrastructuur moet worden verplaatst. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college daarom waarde hechten aan die omstandigheid. Dat volgens [appellant] en andere op de aangewezen locatie ook een kabel aanwezig was die voor de plaatsing van ORAC’s is verwijderd, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de kabel op de aangewezen locatie is omgelegd omdat de aannemer bij de plaatsing van de kabel een fout heeft gemaakt en dat een elektriciteitsleiding eenvoudiger is te verleggen dan een gasleiding.
Ook overweegt de Afdeling dat het college heeft toegelicht dat het aanwijzen van de alternatieve locatie niet zal resulteren in een kleiner verlies aan parkeerplaatsen. Om parkeerruimte te besparen op de alternatieve locatie moeten de ORAC’s op de hoek, op het trottoir worden geplaatst. Het college heeft dat terecht geen realistische optie geacht.
Voor zover [appellant] en anderen hebben gewezen op nog een andere alternatieve locatie, op de hoek naast [locatie 8] waar een laadpaal staat, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie. Deze alternatieve locatie voldoet niet aan de randvoorwaarden, zoals [appellant] en anderen zelf al stellen.
Het betoog slaagt niet.
11. Gelet op de hiervoor in de overwegingen geschetste omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwijzing van de locatie onevenredig is in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Ook ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
374-1082