202207212/1/R1.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Vereniging van eigenaars appartementencomplex RIV// Gebouw H2 " te Amsterdam (hierna: de VvE), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van de Zuidelijke Wandelweg 43 (hierna: aangewezen locatie) aangewezen voor het plaatsen van afvalcontainers.
Tegen dit besluit heeft de VvE beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De VvE heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2023, waar de VvE, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R.A. Zuijderduijn en mr. H. Verhaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het bestreden besluit is onder meer de locatie ter hoogte van de Zuidelijke Wandelweg 43 aangewezen voor de plaatsing van drie ondergrondse restafvalcontainers, één ondergrondse afvalcontainer voor de inzameling van oud papier en karton, één ondergrondse afvalcontainer voor de inzameling van glas, één bovengrondse afvalcontainer voor de inzameling van textiel en één bovengrondse afvalcontainer voor de inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (hierna: gft). In het bestreden besluit wordt deze locatie aangeduid met het locatienummer 1079RK-43. De VvE behartigt de belangen van de eigenaren van de woningen die deel uitmaken van het appartementencomplex dat ligt aan de Zuidelijke Wandelweg nabij de aangewezen locatie.
De VvE is het niet eens met de plaatsing van de afvalcontainers voor de inzameling van oud papier en karton, glas, textiel en gft (hierna: de bestreden afvalcontainers) op de aangewezen locatie en heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer.
3. In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor afvalcontainers. De keuze van het gemeentebestuur om gebruik te maken van afvalcontainers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van afvalcontainers, toeneming van verkeer van en naar afvalcontainers en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van afvalcontainers. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg hoeven te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van moderne afvalcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van afvalcontainers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1464). De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. 4. Bij het aanwijzen van locaties voor afvalcontainers hanteert het college een aantal locatiecriteria. In het document "Bepalen locaties inzamelvoorzieningen stedelijk kader" van 4 november 2020, zijn deze locatiecriteria opgenomen. De locatiecriteria zijn opgedeeld in eisen en richtlijnen. Voor zover relevant, zijn de volgende locatiecriteria in het document vermeld:
- "E4 De inzamelvoorziening is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig daar veilig kan komen en zonder extra verkeersmaatregelen ook veilig kan stoppen en werken." (eis)
- "E6 De locatie van een inzamelvoorziening dient bereikbaar te zijn voor het inzamelvoertuig." (eis)
- "R2 De inzamelvoorziening bevindt zich bij een gebouw met woonfunctie niet bij een deur, of een raam, of een balkon op de eerste verdieping." (richtlijn)
- "R5 De inzamelvoorziening is zodanig gesitueerd dat voetgangers en mindervaliden zoveel mogelijk ongehinderd gebruik kunnen maken van looproutes op het trottoir." (richtlijn)
- "SRV1 Als richtlijn heeft een inzamelvoorziening voor restafval een loopafstand van maximaal 150 meter." (richtlijn)
- "SRV2 Als richtlijn heeft een inzamelvoorziening voor glas, papier en gft een loopafstand van maximaal 150 meter." (richtlijn)
- "SRV3 Als richtlijn heeft een inzamelvoorziening voor textiel een loopafstand van maximaal 300 meter." (richtlijn)
- "SRV4 Containers worden bij voorkeur bij elkaar geplaatst." (richtlijn)
- "SRV6 De locatie is zodanig gesitueerd dat zo min mogelijk kabels en/of leidingen moeten worden verlegd." (richtlijn)
- "R10 De inzamelvoorziening ligt niet aan een drukke doorgaande weg." (richtlijn)
- "R11 Er worden geen locaties aangewezen op hoeken van drukke verkeerskruisingen, dat wil zeggen kruisingen van hoofdnetten auto/OV." (richtlijn)
Voor een nadere uitleg van de begrippen "doorgaande weg" en "drukke verkeerskruisingen" uit de locatiecriteria R10 en R11, wordt verwezen naar de volgende passage: "Plus- en hoofdnetten auto en openbaar vervoer zoals bedoeld in het beleidskader Hoofdnetten vastgesteld door de gemeenteraad op september 2016."
Volgorde van behandeling
5. De Afdeling zal als eerst onder 6 en 6.1 beoordelen of de locatie in strijd is met de locatiecriteria. Vervolgens zal onder 7 tot en met 7.3 worden beoordeeld of het college had moeten afzien van de aangewezen locatie vanwege de hinder die de afvalcontainers volgens de VvE zullen veroorzaken. Onder 8 zal de Afdeling concluderen of het college de locatie geschikt heeft mogen achten. Tot slot zal de Afdeling onder 9 tot en met 9.2 beoordelen of het college had moeten afzien van het aanwijzen van de locatie, omdat er een geschiktere alternatieve locatie is.
Toetsing aan de locatiecriteria
6. De VvE betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor de plaatsing van de bestreden afvalcontainers, omdat deze in strijd is met een aantal van de daarvoor geldende locatiecriteria. Zo stelt de VvE dat de aangewezen locatie in strijd is met het locatiecriterium dat deze zo min mogelijk zichtbaar is vanuit woonkamers. De VvE wijst op het feit dat de aangewezen locatie zichtbaar is vanuit in ieder geval één woonkamer die op 15 m afstand ligt vanaf de aangewezen locatie en een terras die bij die woning hoort. Verder stelt de VvE dat de aangewezen locatie niet zo is ingericht dat:
-men er veilig kan komen,
-voetgangers en mindervaliden ongehinderd gebruik kunnen maken van de looproutes op het trottoir,
-de inzamelvoorziening niet op een druk kruispunt ligt en
-deze geen gevaar veroorzaakt voor de veiligheid.
De VvE betoogt verder dat de looplijnen op de aangewezen locatie zeer ongunstig zijn. De VvE stelt dat de looplijnen vanaf het trottoir vanuit alle vier de hoeken van de Zuidelijke Wandelweg door de inrichting van het afvalplein heen zullen lopen. Ook stelt de VvE dat de aangewezen locatie mogelijk te klein is voor de hoeveelheid afvalcontainers en dat dit de looproutes mogelijk verder verhindert. Er is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de groenstrook, de fietsnietjes, het fietspad en de boom die bij de aangewezen locatie staat. Daarnaast is het voor de VvE niet duidelijk of op de aangewezen locatie ook een ophaalplek voor grofvuil zal komen. Als dit wel het geval is zal doorgang voor voetgangers volgens de VvE niet meer mogelijk zijn. Dit zal mindervalide personen bovendien hinderen bij het gebruik van het trottoir, zo stelt de VvE. Door deze omstandigheden zal volgens de VvE ook het legen van de afvalcontainers worden belemmerd. Daarbij is volgens de VvE ook van belang dat het kruispunt waaraan de aangewezen locatie ligt, regelmatig erg druk is. Er staan bijvoorbeeld vaak bestelbusjes tijdelijk stil. Dit zal volgens de VvE mogelijk een probleem veroorzaken voor de verkeersveiligheid tijdens het legen van de afvalcontainers.
6.1. De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten in het opzicht van zicht, en de locatiecriteria die zien op de verkeersveiligheid, de toegankelijkheid voor voetgangers en mindervaliden en de bereikbaarheid voor de ophaalwagen. In de locatiecriteria is namelijk niet neergelegd dat een locatie voor afvalcontainers niet in het zicht mag zijn vanuit een woning. De stelling van de VvE dat dit feitelijk het geval is, betekent daarom niet dat het college de locatie niet geschikt heeft kunnen achten. Daarnaast bevindt de aangewezen locatie zich op ongeveer 15 m van het terras en 20 m tot de dichtstbijzijnde gevel van het appartementencomplex. Daarom kan niet worden gesteld dat de aangewezen locatie zich bij een deur, een raam of een balkon op de eerste verdieping bevindt en is de aangewezen locatie op dat punt niet in strijd met een locatiecriterium.
De aangewezen locatie ligt niet aan een hoofd- en plusnet auto en OV. Om die reden is van een drukke straat of een druk kruispunt, zoals in de locatiecriteria is bedoeld, geen sprake. Om die reden is de locatie niet in strijd met de locatiecriteria R10 en R11. Daarnaast is het legen van de afvalcontainers wekelijks slechts van korte duur en is het kruispunt voldoende overzichtelijk. Om die reden mocht het college er redelijkerwijs vanuit gaan dat de verkeershinder die wordt veroorzaakt bij het legen van de afvalcontainers, beperkt zal blijven. Er is dus geen aanleiding om te oordelen dat de verkeersveiligheid ter plaatse onder druk zal komen. De aangewezen locatie is daarom niet in strijd met het locatiecriterium E4.
De zorg van de VvE dat er mogelijk een grofvuil-ophaalplaats wordt aangewezen, kan niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat die zorg gaat over een onzekere toekomstige gebeurtenis die geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Het college heeft ter zitting toegelicht hoe de containers worden geplaatst. De afvalcontainers komen naast elkaar in een rij te staan langs de rand van de stoep, richting de parkeerplaatsen. Hierdoor blijft er aan alle kanten van de aangewezen locatie voldoende ruimte voor voetgangers en mindervalide mensen. Er is daarom ook geen strijd met de richtlijn die bepaalt dat voetgangers en mindervaliden ongehinderd gebruik kunnen maken van de looproutes op het trottoir. In deze opstelling is er ook geen probleem met de fietsnietjes, de groenstrook en de boom. Het college heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat er geen probleem is met het legen van de afvalcontainers nu deze naast elkaar worden geplaatst. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om aan deze toelichtingen te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Hinder
7. De VvE betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor het plaatsen van de bestreden afvalcontainers, omdat de bestreden afvalcontainers geluidsoverlast zullen veroorzaken. Volgens de VvE zal in het bijzonder de afvalcontainer voor de inzameling van glas, bij zowel het vullen als bij het legen geluidshinder veroorzaken. Bij het vullen zal dit bovendien gedurende de hele dag zijn. De VvE stelt dat voor deze container mogelijk de hiervoor geldende geluidsnorm wordt overschreden. Verder wijst de VvE op het feit dat het legen van de afvalcontainers één tot twee keer per week 35 minuten in totaal in beslag zal nemen. De VvE wijst verder op het feit dat de afvalcontainers van de nabijgelegen synagoge ook een aantal keer per week worden geleegd. Ook de afvalcontainers voor het wooncentrum Torendeal worden volgens de VvE twee keer per week geleegd en bij dat woonzorgcentrum vinden er twee tot drie keer per week leveringen met een vrachtwagen plaats, die ieder een uur duren.
Verder betoogt de VvE dat het bijplaatsen van afval bij de afvalcontainers zal leiden tot overlast. De VvE stelt verder dat rondom de afvallocatie en bij het woningencomplex overlast is van een rattenplaag. De gft-container zal deze plaag volgens de VvE verergeren. Ook zal de gft-container volgens de VvE geuroverlast veroorzaken.
7.1. De Afdeling overweegt dat uit de onder 3 vermelde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat geluid en geur van afvalcontainers onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg hoeven te staan. Alleen bij locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden kan geluids- of geuroverlast ertoe leiden dat het college de locatie niet mocht aanwijzen.
7.2. Voor geluid is in dit geval van belang dat het college in de beantwoording van de zienswijzen heeft toegelicht dat de afvalcontainers worden voorzien van geluidsarme inworpopeningen. Ter zitting heeft het college verklaard dat dit ook geldt voor de glasbak. Deze wordt voorzien van rubberen flappen die het geluid bij het vullen van de glasbak dempen. Daarnaast duurt het legen van een afvalcontainer slechts enkele minuten per week. Het feit dat er zeven containers zijn gepland op de aangewezen locatie, maakt gezien die korte duur daarom niet dat de te verwachten geluidsoverlast onaanvaardbaar is. Ook is van belang dat de dichtstbijzijnde gevel van het appartementencomplex zich op ongeveer 20 m tot de aangewezen locatie bevindt. Bovendien is in dit geval niet gebleken dat de totale hoeveelheid geluidsoverlast zo hoog is, dat het college had moeten afzien van het aanwijzen van de aangewezen locatie. Bij dit oordeel is relevant dat de geluidsbronnen waar de VvE op wijst van beperkte duur zijn.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
7.3. Voor overige vormen van hinder, waaronder geuroverlast, geldt ook dat geen aanknopingspunten bestaan dat het college de locatie niet mocht aanwijzen. Over geuroverlast heeft het college in de beantwoording van de zienswijze namelijk toegelicht dat de afvalcontainers periodiek van binnen en van buiten worden gereinigd. Ook de stoep om de afvalcontainers heen, wordt zo nodig gereinigd. Zoals is benoemd in deze uitspraak onder 3, is daarnaast van belang dat de constructie van afvalcontainers zo is dat geuroverlast wordt geminimaliseerd. Het college mocht zich daarom op het standpunt stellen dat onaanvaardbare geuroverlast niet aannemelijk is.
Daarnaast zorgt de gesloten constructie van de afvalcontainers ervoor dat ongedierte geen toegang tot het afval heeft. Om die reden is het niet aannemelijk dat de gft-afvalcontainer een aantrekkende werking zou hebben op ongedierte. De Afdeling is daarom van oordeel dat hinder door ongedierte het college redelijkerwijs niet hoefde te weerhouden van het aanwijzen van de locatie.
Over het bijplaatsen van afval heeft het college in de beantwoording van de zienswijzen toegelicht dat de mogelijkheid dat omwonenden afval naast afvalcontainers plaatsen, wordt geminimaliseerd doordat de afvalcontainers tijdig worden geleegd. Het college stelt dat veel ervaring is opgedaan met de snelheid waarmee de afvalcontainers vol raken en als deze toch vol blijken te zijn, de frequentie van het legen daarop wordt aangepast. De Afdeling ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Bovendien heeft de Afdeling eerder overwogen dat het tegengaan van bijplaatsen een kwestie van handhaving is en een eventuele gebrekkige handhaving de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit niet aantast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2724, onder 6.1)). Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
8. De aangewezen locatie is geschikt voor de plaatsing van de afvalcontainers.
Alternatieve locatie
9. De VvE betoogt dat het college de aangewezen locatie niet heeft mogen aanwijzen voor de bestreden afvalcontainers, omdat er een geschiktere alternatieve locatie is, te weten de locatie ter hoogte van de Veluwlaan 20 (hierna: de alternatieve locatie). Volgens de VvE zullen de bestreden afvalcontainers op deze locatie minder hinder veroorzaken omdat de omliggende gebouwen niet of in mindere mate worden gebruikt voor bewoning. De VvE wijst er in dit kader op dat de dichtstbijzijnde bebouwing tot de alternatieve locatie bestaat uit de Weteringkerk, die incidenteel als buurthuis wordt gebruikt en een gebouw dat in eigendom is van de Russische Federatie. Ook stelt de VvE dat er geen ondergrondse kabels of leidingen aanwezig zijn op de alternatieve locatie.
9.1. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
9.2. De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aangedragen alternatieve locatie niet zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie dat het college had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Het college heeft aangegeven de afvalcontainers zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen. Dit omdat dit is bepaald in de locatiecriteria en met het oog op een effectieve afvalscheiding. Om die reden mocht het college zich op het standpunt stellen dat het voorstel van de VvE om een deel van de afvalcontainers te verplaatsen, geen oplossing biedt.
Het college heeft een afweging gemaakt tussen de voor- en nadelen van de aangewezen locatie en de alternatieve locatie. Het voordeel van de keuze voor de alternatieve locatie is dat er mogelijk minder hinder wordt veroorzaakt voor omwonenden. Daarnaast heeft het college ter zitting aangegeven dat de alternatieve locatie niet ongeschikt is wegens ondergrondse kabels en leidingen. Echter, het college ziet bij de alternatieve locatie een nadeel in het feit dat het aanwijzen daarvan resulteert in een overschrijding van de maximale loopafstand voor een aantal huishoudens. Dit nadeel brengt ook met zich mee dat het college zou moeten afwijken van het locatiecriterium dat is neergelegd in zijn beleid. De Afdeling stelt daarnaast vast dat er geen alternatieve looproute naar de alternatieve locatie is, die zorgt dat alle huishoudens binnen de maximale loopafstand liggen, anders dan de VvE ter zitting heeft gesteld. Het college heeft dus de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locatie bezien en tegen elkaar afgewogen en voor de aangewezen locatie gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
703-1082