ECLI:NL:RVS:2023:4591

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
202000581/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning vreemdeling wegens bedreiging openbare orde na meerdere veroordelingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, met de Turkse nationaliteit, heeft een lange geschiedenis van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en diefstal, en is hiervoor veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van de vrees dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank. In hoger beroep heeft de vreemdeling zijn standpunten herhaald, maar de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht de intrekking van de verblijfsvergunning heeft doorgevoerd, ook al had de vreemdeling meer dan twintig jaar rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank had terecht overwogen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De Raad van State heeft ook geoordeeld dat eerdere niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning geen vertrouwen wekten dat dit in de toekomst niet meer zou kunnen gebeuren. De vreemdeling heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden wijzen op een gedragsverbetering, en de staatssecretaris heeft het belang van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan de persoonlijke belangen van de vreemdeling.

Uitspraak

202000581/1/V3.
Datum uitspraak: 14 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 30 december 2019 in zaak nr. 19/2108 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 20 februari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat in Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Turkse nationaliteit, is geboren in 1969 en verblijft vanaf 1980 rechtmatig in Nederland. Partijen zijn het erover eens dat de vreemdeling rechten ontleent aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80 en een daarmee samenhangend verblijfsrecht heeft. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht beëindigd omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij is voor ruim 70 misdrijven veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Dit gaat om onder meer geweldsdelicten, zoals mishandeling en openlijke geweldpleging, medeplegen van mishandeling, diefstal met geweld gepleegd in vereniging, opiumdelicten, opzetheling, misdrijven in het kader van de Wet wapens en munitie en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ook is hem verschillende keren een ISD-maatregel voor stelselmatige daders opgelegd.
1.1.    Het hoger beroep van de vreemdeling is aangehouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van door de Afdeling in drie andere zaken gestelde vragen over de verhouding tussen de artikelen 13 en 14 van Besluit nr. 1/80. Het Hof heeft de vragen beantwoord in het arrest van 9 februari 2023 (ECLI:EU:C:2023:77). Vervolgens heeft de Afdeling op 18 oktober 2023 einduitspraken gedaan in de drie zaken (ECLI:NL:RVS:2023:3850, ECLI:NL:RVS:2023:3793 en ECLI:NL:RVS:2023:3851). De Afdeling heeft de vreemdeling en de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest en de einduitspraken. Alleen de vreemdeling heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt.
2.       Uit het arrest van het Hof en de uitspraken van de Afdeling volgt dat de staatssecretaris toepassing kon geven aan de zogeheten glijdende schaal (artikel 3.86 van het Vb 2000) ingaande 1 juli 2012. Dat de vreemdeling dus meer dan twintig jaar rechtmatig verblijf heeft, is geen beletsel om de verblijfsvergunning in te trekken. Wat de vreemdeling hierover in grief 2 heeft aangevoerd, slaagt daarom niet.
3.       In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank bij haar oordeel dat de vreemdeling een bedreiging voor de samenleving vormt, ten onrechte niet heeft betrokken dat hij in detentie niet negatief in beeld is gekomen en evenmin dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was.
De Afdeling ziet geen aanleiding de vreemdeling hierin te volgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (artikel 3.86, vijftiende lid, van het Vb 2000). De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat het al dan niet toerekeningsvatbaar zijn is meegewogen door de strafrechter bij de strafbepaling. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank niet miskend dat hij niet negatief in beeld is gekomen in de penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft namelijk in haar overwegingen opgenomen dat uit het verslag van de ISD-maatregel blijkt dat de vreemdeling niet negatief in beeld is geweest, maar daarnaast óók dat in het verslag is opgenomen dat de maatregel moet worden voortgezet ter bescherming van de maatschappij en dat de vreemdeling geen gebruik heeft willen maken van de aangeboden ambulante interventies. Dat de vreemdeling geen negatief gedrag heeft vertoond in de penitentiaire inrichting, betekent bovendien niet dat dit in de vrije maatschappij ook zo zal zijn. Aanknopingspunten die op een gedragsverbetering wijzen, zoals het betuigen van spijt, het stoppen met verdovende middelen of het beginnen van een studie, die het Hof in punt 76 van het arrest als voorbeelden heeft genoemd, heeft de vreemdeling niet aangedragen.
Grief 1 faalt.
4.       De rechtbank heeft verder terecht geen aanleiding gezien het beroep van de vreemdeling op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Dat eerdere, zwaardere misdrijven in 2015 geen aanleiding hebben gegeven de verblijfsvergunning in te trekken en toen is gepoogd met een ISD-maatregel te komen tot een gedragsverbetering, betekent niet dat een intrekking op een later moment op basis van lichtere misdrijven niet meer mogelijk was. Bij die intrekking heeft de staatssecretaris, anders dan de vreemdeling lijkt te veronderstellen, ook die eerdere misdrijven meegewogen. Daarbij wijst de Afdeling er in navolging van de rechtbank op dat de staatssecretaris de vreemdeling bij een eerder voornemen tot intrekking in een brief van 17 september 2015 erop heeft gewezen dat, als hij door blijft gaan met het plegen van strafbare feiten, de afweging anders kan uitvallen. Aan het eerdere niet-intrekken kan niet het vertrouwen worden ontleend dat bij het plegen van lichtere misdrijven niet alsnog tot intrekking zal worden overgegaan.
Dat artikel 13 van Besluit nr. 1/80 zich verzet tegen intrekking van de vergunning omdat de meer recente strafbare feiten lichter zijn en in zoverre geen actuele toets is verricht, volgt de Afdeling niet. De vreemdeling heeft ook na de waarschuwing strafbare feiten gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 oktober 2018 volgt dat de vreemdeling zich na 2015 meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal, al dan niet door twee of meer verenigde personen, en verduistering. Ook dit zijn misdrijven. In 2018 is een derde ISD-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft hierin terecht geen aanleiding gezien niet uit te gaan van een actueel risico.
Voor zover de vreemdeling klaagt dat intrekking van de vergunning leidt tot strijd met het strafrechtelijke 'ne bis in idem'-beginsel overweegt de Afdeling dat dit beginsel geen rol speelt in het vreemdelingenrecht. Vreemdelingenrechtelijke openbare orde-maatregelen zijn niet gericht op bestraffing, maar op bescherming van de Nederlandse samenleving.
Grief 3 faalt.
5.       In grief 4 komt de vreemdeling op tegen het oordeel van de rechtbank inzake de toets aan artikel 8 van het EVRM. Dat de rechtbank is ingegaan op de vraag of tussen de vreemdeling en zijn broer sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, maakt niet dat zij in artikel 8 van het EVRM aanleiding had moeten vinden om het besluit van 20 februari 2019 te vernietigen. De overgelegde verklaring van 29 november 2017 beschrijft de rol van de vreemdeling binnen de familie. De aanwezigheid van familie van de vreemdeling in Nederland maakt echter niet dat om die reden niet tot intrekking van de verblijfsvergunning kon worden overgegaan. De staatssecretaris heeft daartoe het belang van het beschermen van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de vreemdeling om direct contact met zijn familieleden te behouden. De rechtbank is terecht tot die conclusie gekomen.
Voor zover het gaat om de bescherming van het privéleven is de rechtbank ingegaan op alle aangevoerde omstandigheden, waaronder het betoog dat de vreemdeling langdurig in Nederland verblijft en geen banden heeft met Turkije. Dat hij zich in Turkije niet staande kan houden, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het lange verblijf van de vreemdeling in Nederland niet maakt dat hij zich, al dan niet met hulp van familie, niet in Turkije zal kunnen vestigen. Ook heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat de vreemdeling zich door zijn strafrechtelijke verleden heeft buitengesloten van de Nederlandse samenleving. De rechtbank is dan ook wat betreft het privéleven van de vreemdeling terecht tot de conclusie gekomen dat de staatssecretaris het beschermen van de openbare orde zwaarder heeft mogen laten wegen.
Grief 4 faalt.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023
371