ECLI:NL:RVS:2023:4570
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 maart 2022 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 29 oktober 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Daarnaast was er op 27 november 2019 een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Het bezwaar dat de vreemdeling tegen dit inreisverbod had gemaakt, werd op 17 juni 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 december 2023, waarbij mr. M. Soffers als lid van de enkelvoudige kamer en mr. M.J.C. Beerse als griffier aanwezig waren.