202200281/1/R3.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Oegstgeest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. Historische Vereniging Oegstgeest, gevestigd te Oegstgeest (hierna: de vereniging),
3. Stichting tot behoud van het Wilhelminapark en Geesten, gevestigd te Oegstgeest, en de vereniging Bomenbond Rijnland, gevestigd te Leiden (hierna tezamen en in enkelvoud: de stichting),
4. Stichting Rivierduinen, gevestigd te Leiden (hierna: Rivierduinen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "De Geesten" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de vereniging, de stichting en Rivierduinen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Park Endegeest Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1], de vereniging, de stichting en Rivierduinen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2023, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. R.N. van der Velde, advocaat te Den Haag;
- de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B];
- de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [gemachtigde E] en [gemachtigde F];
- Rivierduinen, vertegenwoordigd door mr. J.P.H. de Bruijn, advocaat te Arnhem, [gemachtigde G], [gemachtigde H] en [gemachtigde I];
- de raad, vertegenwoordigd door mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Leiden, M.J. de Baat MSc, F. Groenewoud en K. Schrieks;
Verder zijn op de zitting Park Endegeest Ontwikkeling B.V. en [partij], vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, [gemachtigde J], [gemachtigde K] en [gemachtigde L], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan "De Geesten" voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied in het zuiden van de bebouwde kom van Oegstgeest. Het plan is zowel consoliderend als ontwikkelingsgericht van aard. De beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zijn vastgelegd in "Wilhelminapark en Geesten. Nota van Uitgangspunten" van 25 april 2019 (hierna: de nota van uitgangspunten), bekrachtigd in de "Gebiedsvisie De Geesten" van 3 juni 2021 (hierna: de gebiedsvisie) en vervolgens in het plan opgenomen. Uit paragraaf 3.3 van de plantoelichting volgt wat er in hoofdlijnen mogelijk wordt gemaakt met het plan. Op de locatie van de (voormalige) Julianaschool is de vestiging van de Leo Kannerschool voorzien. De ontwikkeling van de Blauwe Tram locatie (GGZ Rivierduinen) is al mogelijk gemaakt in het vorige plan "Wilhelminapark en geesten" uit 2010 en wordt in dit plan gehandhaafd. Het voorliggende plan voorziet wel in de verschuiving van de maatschappelijke bestemming in zuidelijke richting, waardoor ten noorden van dit vlak groen kan worden ontwikkeld. Tot slot heeft het kasteel Endegeest in dit plan de bestemming "Maatschappelijk - 2" gekregen om onder andere zorgwoningen, voorzieningen ten behoeve van middelbaar en hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en instellingen, en bedrijven in de Life Science & Health sector mogelijk te maken.
2. [appellant sub 1], de vereniging, de stichting en Rivierduinen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en hebben daarom daartegen beroep ingesteld.
[appellant sub 1] is eigenaar van de historische buitenplaats Rhijngeest aan de [locatie]. Op het perceel bevinden zich een herenhuis, een koetshuis, een voormalige moestuin, historische tuin- en parkaanleg en een historische trekkas.
De vereniging heeft onder meer tot doel het beschermen en bevorderen van de instandhouding van (rijks- en gemeentelijke) monumenten, en het behoud van het landelijke karakter en het groen in het dorp, en het bewaken en versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
De stichting richt zich op het bevorderen en het behoud en herstel van het leef- en woonmilieu, de natuurwaarden, het landschap en het cultureel erfgoed in het gebied Wilhelminapark en Geesten en de daarom liggende gronden en woonwijken.
GGZ Rivierduinen is een zorgaanbieder van geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Park Endegeest, dat onderdeel vormt van het plangebied, is door Rivierduinen in gebruik voor de behandeling en opvang van haar cliënten.
Samenvatting
3. De Afdeling zal in deze uitspraak ingaan op de beroepen van [appellant sub 1], de vereniging, de stichting en Rivierduinen tegen het bestemmingsplan. Op de zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond over het ter inzage leggen van stukken ingetrokken. In deze uitspraak beoordeelt de Afdeling alleen de beroepsgronden die nog over zijn. Daarbij komt de Afdeling tot de conclusie dat een aantal beroepsgronden slaagt. De Afdeling zal daarom een tussenuitspraak doen en toepassing geven aan de zogenoemde bestuurlijke lus. De Afdeling zal de raad opdragen om de door haar geconstateerde gebreken in het bestemmingsplan te herstellen. De raad zal dat in een herstelbesluit moeten doen. De Afdeling zal vervolgens in een einduitspraak definitief over de beroepen oordelen.
Opzet van de uitspraak
4. De Afdeling zal hierna eerst ingaan op de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de goede procesorde. De Afdeling zal daarna ingaan op hoe zij een beroep gericht tegen een bestemmingsplan beoordeelt. Daarna zal de Afdeling de beroepen tegen het bestemmingsplan bespreken. Daarbij komen eerst de beroepsgronden aan de orde die meerdere appellanten hebben aangevoerd. Daarna komen per appellant de resterende beroepsgronden aan de orde. De Afdeling zal eindigen met een conclusie.
5. De relevante wettelijke bepalingen en planregels die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Goede procesorde
6. Op 12 juli 2023 heeft de raad het "Parkeeronderzoek De Geesten" van 7 juli 2023 (hierna: het parkeeronderzoek) overgelegd. [appellant sub 1] betoogt dat dit onderzoek wegens strijd met de goede procesorde in deze procedure buiten beschouwing moet worden gelaten. Door de late overlegging van het parkeeronderzoek, in de vakantieperiode, is hem de mogelijkheid ontnomen om een eigen deskundige te laten reageren op dit onderzoek. Hij ziet ook geen reden waarom dit onderzoek niet eerder kon worden overgelegd, omdat uit het verslag van het Kwaliteitsteam De Geesten van 19 juli 2022 blijkt dat er op dat moment al was besloten om een aanvullend parkeeronderzoek uit te voeren.
6.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen in elk geval tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Het indienen van stukken voor het begin van die tiendagentermijn kan echter ook in strijd zijn met de goede procesorde. Dat is het geval als die stukken zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om het parkeeronderzoek wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Daarbij is allereerst van belang dat het stuk vier weken voor de zitting is overgelegd, ruim buiten de tiendagentermijn. Er is naar het oordeel van de Afdeling voor [appellant sub 1] voldoende tijd geweest om hierop inhoudelijk te kunnen reageren, wat hij ook in zijn nadere stuk en op de zitting heeft gedaan. Verder is het parkeeronderzoek naar het oordeel van de Afdeling niet zo complex of omvangrijk dat [appellant sub 1] daarop niet voldoende heeft kunnen reageren en evenmin dat de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep gericht tegen een bestemmingsplan?
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepen
Rijksbeschermd dorpsgezicht
8. [appellant sub 1] betoogt dat de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht Wilhelminapark en Geesten (hierna: het Rijksbeschermd dorpsgezicht) onvoldoende zijn onderzocht bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Dat is in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Hij voert daarover aan dat de enkele verwijzing naar het Rijksbeschermd dorpsgezicht in de plantoelichting onvoldoende is. Ingegaan had moeten worden op de essentiële cultuurhistorische aspecten van de historische buitenplaats Rhijngeest, zoals de historische tuin- en parkaanleg en de trekkas, zo voert [appellant sub 1] aan.
Ook de stichting betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de te beschermen cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en natuurwaarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht. In opdracht van de stichting heeft Stichting in Arcadië onderzoek gedaan naar de tuinhistorische aspecten van landgoed Endegeest in relatie tot het bestemmingsplan. In het door Stichting in Arcadië opgestelde rapport "Het park van Endegeest te Oegstgeest. Tuinhistorisch onderzoek en aanbevelingen" van 16 september 2021, is onder meer geconcludeerd dat er bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan onvoldoende naar de tuinhistorische en cultuurhistorische waarden van Endegeest is gekeken. Volgens dit rapport is nader onderzoek voor de beoogde planvorming noodzakelijk om beter inzicht te verkrijgen in de ontwikkelingsgeschiedenis van de aanleg als geheel en van onderdelen in detail. De tuinhistorische, cultuurhistorische en natuurwaarden van Endegeest worden in de onderbouwende documenten bij het ontwerpbestemmingsplan op hoofdlijnen erkend door de vele beschermingen die erop zitten. Echter, het ontbreekt aan verdiepende onderzoeken en een implementatie van de, op basis van deze historische verkenning al aantoonbaar aanwezige, tuin- en cultuurhistorische waarden, zo staat in het rapport van Stichting in Arcadië dat door de stichting is overgelegd.
8.1. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben op 26 oktober 2007 Wilhelminapark en Geesten aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht (hierna: het aanwijzingsbesluit). Op pagina 2 van de toelichting bij het aanwijzingsbesluit staat onder meer dat de voormalige buitenplaats Rhijngeest 19e en vroeg 20e-eeuwse gebouwde elementen bezit en verder een grotendeels 19e-eeuwse park- en bosaanleg kent. Op pagina 7 van de toelichting bij het aanwijzingsbesluit staat dat typerend voor het Rijksbeschermd dorpsgezicht is:
"- de landschappelijke aanleg uit de 19e eeuw;
- de bewaard gebleven oorspronkelijke verkaveling;
- het kasteel Endegeest;
- vrijstaande bebouwing in het groen met gelijkwaardige gevelzijden;
- de bosaanleg;
- de open ruimten in de vorm van weiden;
- de waardevolle doorzichten en zichtlijnen;
- de villabebouwing uit de 18e, 19e en begin 20e eeuw;
- de lanen."
Het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" is na de aanwijzing van het gebied als Rijksbeschermd dorpsgezicht vastgesteld als beschermend bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de destijds geldende Monumentenwet 1988.
Voor de vaststelling van het bestreden plan is op 20 juni 2017 het Ambitiedocument Park Endegeest (hierna: het ambitiedocument) opgesteld. Dit document is een tussenproduct op weg naar een voor het plangebied geldende gebiedsvisie, die de onderligger van het plan zal zijn. In het ambitiedocument is in paragraaf 2 onder meer ingegaan op de landschappelijke context van het plangebied, het aanwijzingsbesluit en het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten". Op pagina 16 tot en met 31 van het ambitiedocument is ingegaan op onder meer de historie van het tuinontwerp, de aanwezige historische elementen op het terrein, zoals waterlopen en de karakteristieke punt aan de achterzijde van het kasteel. Ook zijn landschappelijke elementen uit de situatie van 1821 beschreven en is ingegaan op de formele zichtas van het kasteel. In paragraaf 2.3 van het ambitiedocument wordt ingegaan op de landgoedbiotopen, zoals Rhijngeest en Endegeest. Gelet op de kaart op pagina 42 van dit document behoren daartoe onder meer de voormalige buitenplaats Rhijngeest, kasteel Endegeest met gracht, ijskelder en kasteeltuin en het Park Endegeest. Paragraaf 3 van het ambitiedocument bevat een omschrijving van de geformuleerde ambities voor het plangebied.
Vervolgens is op 25 april 2019 de nota van uitgangspunten opgesteld, die de uitgangspunten bevat voor de ontwikkeling van het plangebied. In paragraaf 4 van de nota van uitgangspunten is ingegaan op de gemeenschappelijke waarden, zoals de cultuurhistorie. Paragraaf 5 bevat een overzicht van de verschillende deelgebieden van het plangebied. Uit de kaart op pagina 43 van de nota van uitgangspunten volgt onder meer dat de voormalige buitenplaats Rhijngeest is aangeduid als "beeldbepalende bebouwing" en "samenhangende landschapseenheid bos met bosrand en boskamer". Het kasteel Endegeest en omliggende gebouwen zijn aangeduid als "beeldbepalende bebouwing". Ook zijn de kasteeltuin en de kasteel-as vermeld met handhaven van zicht-doorzicht. Bij Park Endegeest staan de aanduidingen "samenhangende eenheid Wilhelminapark" en "samenhangende landschapseenheid bos met bosrand en boskamer".
Het ambitiedocument en de nota van uitgangspunten hebben geleid tot de gebiedsvisie. In paragraaf 2.6 van de gebiedsvisie wordt ingegaan op de cultuurhistorische waarden van het plangebied en wordt ook ingegaan op het aanwijzingsbesluit. Paragraaf 5 van de gebiedsvisie beschrijft het programma voor het plangebied. Volgens de kaart op pagina 70 van de gebiedsvisie heeft de voormalige buitenplaats Rhijngeest de aanduiding "Handhaven huidige situatie" gekregen.
In paragraaf 5.11 van de plantoelichting wordt tot slot nog kort stilgestaan bij de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied. Op de kaart die bij deze paragraaf hoort, is de voormalige buitenplaats Rhijngeest aangeduid als "Rijksmonumentaal: historische tuin- en parkaanleg, tuinelement, tuinmuur". Park Endegeest met het Wilhelminapark en het kasteel met omliggende tuin vallen volgens deze kaart onder het "Rijksbeschermd dorpsgezicht".
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en de stichting hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht onvoldoende diepgaand heeft onderzocht bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
De betogen slagen niet.
9. [appellant sub 1], de vereniging en de stichting betogen verder dat door de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Achtereenvolgens komen deze beroepsgronden aan de orde. Daarbij zal de Afdeling eerst ingaan op het juridische kader. Vervolgens gaat Afdeling in op de beroepsgrond van de stichting dat het plan niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6.26 (Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Juridisch kader
10. De Afdeling heeft eerder overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4277, onder 2.2.3, dat de aanwijzing tot een beschermd stads- of dorpsgezicht er niet toe strekt de bestaande situatie te bevriezen. Het is echter wel van belang dat bij de verdere ontwikkeling, of noodzakelijk geachte veranderingen, aan de waarde van het geheel geen, althans zo weinig mogelijk schade wordt toegebracht. De vraag is dus of de raad zich daaraan met dit plan in voldoende mate heeft gehouden. Leo Kannerschool
11. [appellant sub 1] betoogt dat met de Leo Kannerschool afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Hij wijst erop dat sprake is van een forse verruiming van de maximale footprint en de bouwhoogte ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten". Hiermee worden de beschermde waardevolle doorzichten en zichtlijnen aangetast. De enkele omstandigheid dat de maximale footprint en de bouwhoogte in het "Beeldkwaliteitplan de Geesten" van 19 oktober 2021 (hierna: het beeldkwaliteitplan) worden genoemd, maakt dit niet anders, omdat het beeldkwaliteitplan geen deugdelijke motivering bevat waarom de cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd. Het ambitiedocument, de nota van uitgangspunten en de gebiedsvisie bevatten die motivering ook niet.
De omstandigheid dat is besloten een uitsnijding in het bouwvlak van de Leo Kannerschool te realiseren, betekent volgens [appellant sub 1] niet dat de monumentale waarden van de historische trekkas voldoende zijn gerespecteerd. Hij wijst in dat verband op de mogelijkheid om het bouwvlak van de Leo Kannerschool met 10% te vergroten op grond van artikel 29.1, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels en de mogelijkheid om bouwwerken geen gebouwen zijnde te realiseren op grond van artikel 11.2.2, aanhef en onder d, van de planregels. Volgens [appellant sub 1] zou bovendien naar aanleiding van de door hem naar voren gebrachte zienswijze artikel 29.1 van de planregels zo worden aangepast dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 29.1 van de planregels niet zou gelden voor de Leo Kannerschool. Deze wijziging is ten onrechte niet doorgevoerd in het plan, zo voert hij aan.
11.1. In het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" gold voor de gronden waar de Leo Kannerschool is voorzien een maatschappelijke bestemming. Er gold een bouwhoogte van 4 m en het maximumbebouwingspercentage van het bouwvlak bedroeg 70%. Dit volgt uit de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 10.2.1, onder c en e, van de planregels van dat plan.
In het bestreden plan is aan deze gronden de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Er geldt voor het merendeel van de gronden een bouwhoogte van 13,5 m en het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 2.600 m². Dit volgt uit de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 11.2.1, aanhef en onder c en f, van de planregels van dat plan. Ten opzichte van het vorige plan is het bouwvlak vergroot en is een hogere bouwhoogte toegestaan.
11.2. Hiervoor onder 8.1 is uiteengezet wat typerend is voor het Rijksbeschermd dorpsgezicht, zoals de waardevolle doorzichten en zichtlijnen waarnaar [appellant sub 1] verwijst. De gronden waar de Leo Kannerschool is voorzien, liggen ten zuiden van de voormalige buitenplaats Rhijngeest. Deze gronden behoren echter niet tot een gebied dat is aangewezen als "vrij te houden zicht" en "landschapsbiotoop" volgens de kaart behorend bij het aanwijzingsbesluit. De huidige bebouwing van de voormalige Julianaschool wordt in het aanwijzingsbesluit ook niet benoemd als typerend voor het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Om die reden moet volgens het juridisch kader worden beoordeeld of door de ontwikkeling van de Leo Kannerschool aan de waarden van het geheel van het Rijksbeschermd dorpsgezicht geen, althans zo weinig mogelijk schade zal worden toegebracht. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hiervan sprake zal zijn, voor zover het betreft de door het plan mogelijk gemaakte Leo Kannerschool.
Van belang is dat het bestreden plan grotendeels is gebaseerd op het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten", dat een beschermend bestemmingsplan is, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de destijds geldende Monumentenwet 1988. Weliswaar is ten opzichte van het vorige plan met het bestreden plan sprake van een verruiming van de maximale footprint en de bouwhoogte, maar dit betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad er in zijn verweerschrift op heeft gewezen dat de bouwmogelijkheden voor de Leo Kannerschool in lijn zijn gebracht met de behoefte, die is beschreven in het document "Ruimtelijke Functioneel Programma van Eisen" van januari 2019 en het document "VSO Leo Kanner Oegstgeest" van 9 september 2021. Uit het document "Cultuurhistorische waardering Julianaschool, Oegstgeest" van 9 juni 2021, waarin de cultuurhistorische waarden van de bebouwing van de voormalige Julianaschool zijn bekeken, volgt verder dat het bijeenkomstgebouw Irene behorend bij de voormalige Julianaschool niet van hogere cultuurhistorische waarde is. Dit gebouw wordt daarom gesloopt, zodat efficiënter gebruik kan worden gemaakt van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien, zo staat in het verweerschrift van de raad. Verder is van belang dat voor de Leo Kannerschool de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" uit het vorige plan is overgenomen in het bestreden plan. De daarbij behorende nadere eisen-regeling, die is opgenomen in artikel 23.2 van de planregels, en het daarbij behorende aanlegvergunningenstelsel, dat is opgenomen in artikel 23.3 van de planregels, zien op de bescherming van de aan het Rijksbeschermd dorpsgezicht toegekende cultuurhistorische waarden. De raad heeft in zijn verweerschrift ook nog toegelicht dat hij op 3 juni 2021 een motie heeft aangenomen strekkende tot het instellen van een onafhankelijk kwaliteitsteam dat toeziet op het behoud en de versterking van de waardevolle kwaliteiten van het gebied.
Het betoog van [appellant sub 1] dat het feit dat is besloten een uitsnijding in het bouwvlak van de Leo Kannerschool te realiseren, niet betekent dat de monumentale waarden van de trekkas voldoende zijn gerespecteerd, volgt de Afdeling ook niet. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" is met het bestreden plan de afstand tussen de trekkas en het bouwvlak van de Leo Kannerschool vergroot. Dit betekent dat ten opzichte van het vorige plan sprake is van een verbetering voor [appellant sub 1]. De verwijzing naar de mogelijkheid om het bouwvlak van de Leo Kannerschool met 10% te vergroten op grond van artikel 29.1, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels en de mogelijkheid om bouwwerken geen gebouwen zijnde te realiseren op grond van artikel 11.2.2, aanhef en onder d, van de planregels, maakt dit niet anders. In het vorige plan waren in de artikelen 24.1 en 10.2.2, onder c, van de planregels vergelijkbare bepalingen opgenomen.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat naar aanleiding van de door hem naar voren gebrachte zienswijze artikel 29.1 van de planregels zou worden aangepast, merkt de Afdeling daarover op dat in de zienswijzennota is vermeld dat de zienswijze niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan leidt. Van de bedoeling van de raad om bij de vaststelling van het plan een dergelijke wijziging aan te brengen, is dan ook niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
12. [appellant sub 1] betoogt dat er minstens zes monumentale bomen aan de Endegeesterstraatweg gerooid moeten worden vanwege de bouw van de Leo Kannerschool. Hiermee zal afbreuk worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht.
12.1. Hiervoor onder 8.1 is uiteengezet wat typerend is voor het Rijksbeschermd dorpsgezicht, zoals de bosaanleg. In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit is daarover onder meer vermeld dat het Rijksbeschermd dorpsgezicht belangrijke resten van twee voormalige buitenplaatsen omvat, waarvan de bebouwing en bos- en parkaanleg grotendeels dateren uit de 19e eeuw. De zes monumentale bomen aan de Endegeesterstraatweg worden op zichzelf niet benoemd in het aanwijzingsbesluit, maar alleen boomgroepen. In het verweerschrift van de raad is verder vermeld dat de monumentale bomen aan de Endegeesterstraatweg waarschijnlijk niet hoeven te wijken voor de inrichting van de Leo Kannerschool en/of het parkeerterrein.
Daarmee doet het plan naar het oordeel van de Afdeling geen onevenredige afbreuk aan de in het kader van het Rijksbeschermd dorpsgezicht te beschermen boomgroepen.
Het betoog slaagt niet.
12.2 Wat [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd over de zes monumentale bomen in het kader van het parkeren en de groene inpassing daarvan, komt hieronder aan de orde onder 37 en verder.
Het Gezondheidscentrum, Dienstengebouw, westelijk bouwvlak en TD-gebouw
13. De vereniging en de stichting betogen dat met de bouwhoogtes van het Gezondheidscentrum, het Dienstengebouw, het westelijk bouwvlak en het TD-gebouw afbreuk zal worden gedaan aan het in het kader van het Rijksbeschermd dorpsgezicht te beschermen kasteel Endegeest. Zij wijzen erop dat met de verruiming van de bouwhoogtes van deze gebouwen de open te houden zichtlijnen van het kasteel Endegeest zullen worden aangetast, terwijl deze gebouwen ondergeschikt aan het kasteel moeten blijven. Voor deze gebouwen zou daarom een maximum bouwhoogte van 10,5 m moeten gelden. In dat verband verwijzen zij naar de adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie.
De vereniging stelt daarnaast dat met de bouwhoogtes van de bedoelde gebouwen wordt afgeweken van het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten", terwijl niet is onderbouwd waarom deze bouwhoogtes noodzakelijk zijn. Voor zover de raad ter onderbouwing van de nieuwe bouwhoogtes van de bedoelde gebouwen verwijst naar de gebiedsvisie, betoogt de vereniging dat de mogelijk gemaakte bouwhoogtes daarin niet zijn onderbouwd en dat ten aanzien van deze visie geen gelegenheid tot inspraak is geboden.
13.1. In het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" gold voor het Gezondheidscentrum, het Dienstengebouw en het TD-gebouw een maatschappelijke bestemming. De bouwhoogtes bedroegen voor het Gezondheidscentrum 4 en 8 m, voor het Dienstengebouw 5 en 12 m en voor het TD-gebouw 8 en 9 m. Dit volgt uit de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 10.2.1, onder c, van de planregels van dat plan. Het westelijk bouwvlak had een groenbestemming.
In het bestreden plan is aan het Gezondheidscentrum, het Dienstengebouw, het westelijk bouwvlak en het TD-gebouw de bestemming "Maatschappelijk - 2" toegekend. De bouwhoogte bedraagt voor het Gezondheidscentrum, het westelijk bouwvlak en het TD-gebouw 13,5 m. De bouwhoogtes voor het Dienstengebouw bedragen 13,5 en 15 m. Dit volgt uit de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 13.2.1, aanhef en onder b, van de planregels.
13.2. Hiervoor onder 8.1 is uiteengezet wat typerend is voor het Rijksbeschermd dorpsgezicht, zoals het kasteel Endegeest. Het Gezondheidscentrum, Dienstengebouw, westelijk bouwvlak en TD-gebouw liggen in de nabijheid van dit kasteel. Het Gezondheidscentrum en Dienstengebouw liggen ten noorden van het kasteel Endegeest, het TD-gebouw ten zuidwesten en het westelijk bouwvlak ten noordwesten ervan. Deze bebouwing behoort echter niet tot het gebied dat is aangewezen als "vrij te houden zicht" volgens de kaart behorend bij het aanwijzingsbesluit. Om die reden moet volgens het juridisch kader worden beoordeeld of door de ontwikkeling van het Gezondheidscentrum, Dienstengebouw, westelijk bouwvlak en TD-gebouw aan de waarden van het geheel van het Rijksbeschermd dorpsgezicht geen, althans zo weinig mogelijk schade zal worden toegebracht. De Afdeling ziet in wat de vereniging en de stichting hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hiervan sprake zal zijn, voor zover het gaat om het Gezondheidscentrum, westelijk bouwvlak en TD-gebouw.
Daarvoor is van belang dat het bestreden plan grotendeels is gebaseerd op het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten", dat een beschermend bestemmingsplan is, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de destijds geldende Monumentenwet 1988. Weliswaar is ten opzichte van het vorige plan met het bestreden plan sprake van een verruiming van de bouwhoogtes van de door de vereniging en de stichting bedoelde gebouwen, maar dit betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Daarbij betrekt de Afdeling dat in paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting is vermeld dat het kasteel Endegeest momenteel geen functie heeft. Om het kasteel Endegeest voor de toekomst duurzaam te kunnen behouden, wordt het aantal toegestane functies in het bestemmingsplan uitgebreid. Daarbij geldt het uitgangspunt "behoud door ontwikkeling". Een functieverruiming vindt plaats voor onder meer het Gezondheidscentrum, het westelijk bouwvlak en het TD-gebouw. De behoefte aan de functieverruiming is onderbouwd in het document "Ladderonderbouwing De Geesten Oegstgeest" van 21 oktober 2021. Daarnaast is op pagina 33 van het beeldkwaliteitplan vermeld dat het uitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing niet hoger wordt dan het kasteel Endegeest. Daarom wordt uitgegaan van een maximum bouwhoogte van 13,5 m. Bij het Gezondheidscentrum, het westelijk bouwvlak en het TD-gebouw wordt hieraan voldaan. Dit betekent dat - zoals in het verweerschrift is vermeld - deze gebouwen ondergeschikt aan het kasteel Endegeest zullen blijven. De raad heeft in zijn verweerschrift verder nog toegelicht dat hij op 3 juni 2021 een motie heeft aangenomen strekkende tot het instellen van een onafhankelijk kwaliteitsteam dat toeziet op het behoud en de versterking van de waardevolle kwaliteiten van het gebied. De verwijzing naar de adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie door de vereniging en de stichting, wat daarvan ook zij, maakt het voorgaande niet anders, omdat de raad deze adviezen niet heeft overgenomen.
De betogen slagen niet.
13.3. Over het Dienstengebouw overweegt de Afdeling echter het volgende. Op pagina 33 van het beeldkwaliteitplan is vermeld dat het uitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing niet hoger wordt dan het kasteel Endegeest. Daarom wordt uitgegaan van een maximum bouwhoogte van 13,5 m. Bij het Dienstengebouw wordt niet aan dit uitgangspunt voldaan, omdat voor ongeveer de helft van het bouwvlak de maximum bouwhoogte 15 m bedraagt. Dit betekent dat - anders dan in het verweerschrift is vermeld - het Dienstengebouw niet ondergeschikt aan het kasteel Endegeest zal blijven.
Park Endegeest Ontwikkeling B.V. en [partij] hebben op de zitting naar voren gebracht dat voor het Dienstengebouw een bouwhoogte van 15 m is vastgesteld zodat bestaande rechten niet worden beperkt. Op de zitting is echter niet vast komen te staan dat de bouwhoogte van het Dienstengebouw feitelijk 15 m bedraagt. In dat verband wijst de Afdeling erop dat in het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" de bouwhoogtes voor het Dienstengebouw 5 en 12 m bedroegen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, voor zover het plan voorziet in een bouwhoogte van 15 m voor het Dienstengebouw.
De betogen slagen.
14. De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen. Dit wordt nader toegelicht onder 52 en 53.
Omgevingsverordening
15. De stichting betoogt dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6.26 (Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan is vastgesteld in overeenstemming met artikel 6.26 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. In deze bepaling staat dat een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoedbiotoop kan voorzien in een nieuwe ontwikkeling voor zover geen aantasting plaatsvindt van de waarden van de landgoedbiotoop. De verruiming van de bouwmogelijkheden vindt, met uitzondering van het Dienstengebouw, plaats buiten de landgoedbiotoop. Volgens de raad is er in het bestemmingsplan rekening gehouden met de landgoedbiotoop doordat er binnen de zichtlijnen niet mag worden gebouwd. Ten aanzien van het Dienstengebouw is volgens de raad geen sprake van een aantasting van de waarden van de landgoedbiotoop. Verder is het bebouwingspercentage voor het gebied gemaximeerd op 12%, zo stelt de raad. Daarnaast is in de plantoelichting vermeld dat het behouden en realiseren van ruimtelijke kwaliteit bij de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader is geborgd via het beeldkwaliteitplan.
15.2. Gelet op wat hiervoor onder 13.3 is overwogen, volgt de Afdeling de raad niet in zijn standpunt dat ten aanzien van het Dienstengebouw geen sprake is van een aantasting van de waarden van de landgoedbiotoop. Het Dienstengebouw heeft een hogere maximumbouwhoogte (15 m) dan in het beeldkwaliteitplan is voorzien (13,5 m). Daarom kan de raad zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat verruiming van de bouwmogelijkheden in overeenstemming is met artikel 6.26 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Temeer omdat in de plantoelichting is vermeld dat het behouden en realiseren van ruimtelijke kwaliteit bij de nieuwe ontwikkelingen nader is geborgd via het beeldkwaliteitplan.
Het betoog slaagt.
16. De Afdeling zal ook op dit punt de bestuurlijke lus toepassen. Zie hierna onder 52 en 53.
De maatschappelijke bestemmingen
Life Science & Health (Maatschappelijk - 2)
17. Rivierduinen en de stichting betogen dat de gebruiksmogelijkheden voor "Life Science & Health" op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk - 2" niet passend zijn binnen een maatschappelijke bestemming. Rivierduinen voert in dit verband verder aan dat deze functie niet goed te verenigen is met het karakter van Park Endegeest, dat een omgeving beoogt te bieden waarin mensen met een geestelijk gezondheidsprobleem tot rust komen en kunnen herstellen. In de bestemmingsomschrijving bij de bestemming "Maatschappelijk - 2" in artikel 13.1 van de planregels is een veelheid aan gebruiksmogelijkheden toegestaan, waaronder een aantal functies die niet of nauwelijks verwantschap hebben met een maatschappelijke bestemming. Volgens Rivierduinen is dit in strijd met artikel 1.2.6, eerste lid, van het Bro en artikel 2 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (hierna: de Regeling), omdat de raad geen acht heeft geslagen op de functielijst in de bijlage behorende bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012 (hierna: SVBP 2012), waarin voor een aantal functies een vaste hoofdgroep is voorgeschreven. Het is in de visie van Rivierduinen niet te rijmen met de systematiek van de SVBP 2012 en een goede ruimtelijke ordening dat de functie "Life Science & Health" is ondergebracht binnen een maatschappelijke bestemming. Deze functie hoort thuis binnen een kantoor- en/of bedrijfsbestemming. De raad heeft ten onrechte deze functie onder de bestemming "Maatschappelijk - 2" opgenomen. Steun voor deze opvatting vindt Rivierduinen in de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3296, onder 2.8.9, waarin een museum was bestemd als "Maatschappelijk" in plaats van "Cultuur en ontspanning". De Afdeling was van oordeel dat dat plan in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Regeling in samenhang bezien met artikel 1.2.6 van het Bro was vastgesteld. Rivierduinen kan de raad niet volgen in de stelling dat de instellingen en bedrijven die vallen onder "Life Science & Health" zijn gebaseerd op de beschrijving in het bestemmingsplan die Leiden heeft voor het Bio Science Park en als bijlage 3 (Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’) bij de planregels is gevoegd. Dit omdat in het bestemmingsplan dat Leiden heeft voor het Bio Science Park (bestemmingsplan "Leiden Bio Science Park en station") de gronden waarop de genoemde instellingen en bedrijven mogelijk worden gemaakt de bestemming "Bedrijf-1" hebben en niet de binnen dat bestemmingsplan ook voorkomende bestemming "Maatschappelijk-1". Een bedrijfsbestemming past volgens Rivierduinen ook veel meer bij het karakter van de commerciële instellingen en bedrijven die worden toegelaten. 17.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat "Life Science & Health" instellingen en bedrijven zijn gelieerd aan de functies die binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2" voorkomen en dat deze zijn gespecificeerd in bijlage 3 bij de planregels (Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’). Dit past binnen de aanwezige voorzieningen in en rondom het plangebied; het toegestane gebruik is maatschappelijk van aard en daarom op deze locatie ruimtelijk aanvaardbaar. Verder heeft de raad toegelicht dat voor de instellingen en bedrijven voor "Life Science & Health" ten hoogste 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) is toegestaan, zodat de omvang van de "Life Science & Health" instellingen en bedrijven relatief beperkt is. Verder wijst de raad op de in die bijlage 3 opgenomen omschrijving waarin staat dat hoogwaardige distributie en productie maximaal 30% mag betreffen van het bvo van de gebouwen tezamen op de bestemmingsvlakken "Maatschappelijk - 2".
17.2. Op grond van artikel 13.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk - 2" aangewezen gronden bestemd voor instellingen en bedrijven voor Life Science & Health van de Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’. De Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’ is als bijlage 3 bijgevoegd bij de planregels. Binnen de Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’ zijn de volgende bedrijven, kantoren en/of instellingen toegestaan:
- Bedrijven en kantoren behorende tot de sector Life Science & Health, gericht op farma, biotech, materialen tot diagnostiek en medische technologie. Life Science & Health bedrijven kunnen (deels) beschikken over (gen-)laboratoria en kunnen bestaan uit hoogwaardige distributie en -productie, R&D-ruimten en -kantoren. De hoogwaardige distributie en productie mag maximaal 30% betreffen van het bvo van de gebouwen tezamen op de bestemmingsvlakken ‘Maatschappelijk - 2’.
- Wetenschappelijke instellingen en onderwijs, zowel aan het Life Science & Health kenniscluster gerelateerd als ook wetenschappelijke instellingen, hoogwaardige kennisactiviteiten en/of hoger onderwijs in de sectoren wiskunde, natuurkunde, informatietechnologie (ICT en engineering), taalwetenschappen, psychologie, sociologie, rechten en economie.
- Aan het Life Science & Health kenniscluster gerelateerde bedrijven, instellingen en/of kantoren die gericht zijn op de ondersteuning van (of regelgeving met betrekking tot) het Life Science & Health kenniscluster. Een dergelijk bedrijf, instelling en/of kantoor gerelateerd aan het Life Science & Health kenniscluster dient voor tenminste 50% van een bedrijf, gemeten in m2 bvo gericht te zijn op het Life Science & Health kenniscluster. Het betreft:
- hoogwaardige ondersteunende bedrijven: contract research, adviesdiensten op het gebied van Intellectual property (IP) en rekencentra;
- marketing en coördinatie: hoofdkantoren, Representative Offices en Shared Services Centres;
- toelatingsorganisaties voor medicijnen, tariefbepalende instanties in de Life Science & Health-sector, subsidie verstrekkende organisaties in de Life Science & Health en/of wetenschappelijke sector;
- overige ondersteunende diensten: printings services, secretariële ondersteuning, conferentie-faciliteiten, catering, wasserij, parkmanager, security, ziektekostenverzekeraars.
17.3. Uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling, in samenhang bezien met artikel 1.2.6 van het Bro, volgt dat de raad een bestemmingsplan vorm dient te geven, in te richten en beschikbaar te stellen overeenkomstig de standaard SVBP 2012, die als bijlage 5 deel uitmaakt van de Regeling. De door Rivierduinen gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012 gaat niet op. Daar ging het om een museum dat onder de bestemming "Maatschappelijk" was gebracht, terwijl in de functielijst van de SVBP expliciet staat dat een museum onder de hoofdgroep "Cultuur en ontspanning" hoort te worden geschaard. "Life Science & Health" is echter niet opgenomen in de SVBP functielijst.
Daarentegen volgt de Afdeling Rivierduinen wel in het betoog dat de raad door het bestemmen van "Life Science & Health" instellingen en bedrijven als maatschappelijke functie niet heeft onderkend wat de ruimtelijke gevolgen van deze instellingen en bedrijven zijn. De Staat van Instellingen en Bedrijven ‘Life Science & Health’ is dusdanig ruim dat daar veel functies onder vallen die niet maatschappelijk van aard zijn. De ruimtelijke gevolgen van die functies zijn onvoldoende onderzocht. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is waarom de raad afwijkt van de keuze die de raad van de gemeente Leiden heeft gemaakt in het bestemmingsplan "Leiden Bio Science Park en station" en overigens ook de raad van de gemeente Oegstgeest in het bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (bedrijven) geconsolideerd". De raad heeft hierover toegelicht dat de vergelijking met de bedrijven die zijn gevestigd op het Bio Science Park niet opgaat, omdat dat een bedrijventerrein is, zodat ter plaatse sprake is van een gebied met een wezenlijk andere aard dan het plangebied. Dit neemt echter niet weg, dat ook met de in bijlage 3 van onderhavig bestemmingsplan genoemde functies, die vergelijkbaar zijn met de functies op het Bio Science Park, veel functies mogelijk worden gemaakt die meer het karakter hebben van een bedrijfsbestemming dan een maatschappelijke bestemming.
De conclusie is dat het besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld, omdat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat "Life Science & Health" instellingen en bedrijven passend zijn binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2". Ook is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld, omdat de raad het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. De raad heeft namelijk niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de "Life Science & Health" instellingen en bedrijven die mogelijk worden gemaakt met de bestemming "Maatschappelijk - 2".
De betogen slagen.
18. De Afdeling zal ook op dit punt de bestuurlijke lus toepassen.
Zorgwonen op de Blauwe Tram-locatie (Maatschappelijk - 1)
19. Rivierduinen betoogt dat de definitie van zorgwonen niet overeenkomt met de bedoeling van de raad. De concrete plannen voor het realiseren van 32 zorgwoningen op de Blauwe Tram-locatie zullen moeten vallen binnen de functie "zorgwonen". Maar de definitie van het begrip "zorgwonen" in artikel 1.59 van de planregels, met de voorwaarde dat bewoners een geïndiceerde zorgbehoefte hebben krachtens de Wet langdurige zorg (hierna: de Wlz), is te beperkend voor Rivierduinen. Dit omdat de cliënten van Rivierduinen zijn geïndiceerd vanuit verschillende wettelijke kaders; de Wlz is er daar slechts één van. Hierdoor kan een aanzienlijk deel van de cliënten niet gehuisvest worden in de zorgwoningen op de Blauwe Tram-locatie, terwijl dat uitdrukkelijk wel de bedoeling is geweest van de raad bij het vaststellen van het plan. De artikelen 1.59 en 12.1 van de planregels zijn volgens Rivierduinen niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.
19.1. De raad heeft in het verweerschrift het standpunt van Rivierduinen onderschreven dat artikel 1.59, sub c, te beperkt is omschreven, omdat ook op grond van andere wettelijke kaders sprake kan zijn van een geïndiceerde zorgbehoefte en dat het niet in alle gevallen om een lichtere zorgbehoefte hoeft te gaan. Ook op grond van andere wettelijke kaders kan een noodzaak tot wonen in een zorgwoning bestaan. Met Rivierduinen heeft afstemming plaatsgevonden en is overeenstemming bereikt over een wijziging van artikel 1.59 van de planregels. De raad heeft de Afdeling verzocht om zelf in de zaak te voorzien en artikel 1.59 van de planregels te wijzigen.
De raad heeft zich gelet op het voorgaande op een ander standpunt gesteld dan bij de vaststelling van het plan. Daarom is het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Anders dan de raad verzoekt, zal de Afdeling op dit punt niet zelf in de zaak voorzien. Dit omdat een tussenuitspraak wordt gedaan en de raad de wijziging van artikel 1.59 van de planregels kan meenemen in een nieuw te nemen besluit.
Het betoog slaagt.
Zorgwonen
20. De stichting betoogt dat "zorgwonen" in het bestemmingsplan wordt genoemd onder "Maatschappelijk" en "Maatschappelijk - 2", maar volgens de indeling van de SVBP 2012 onder de hoofdgroep "Wonen" geschaard moet worden.
20.1. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de SVBP 2012 niet verplicht tot het bestemmen van de functie "zorgwonen" binnen de hoofdgroep "Wonen". De zorgwoningen dienen volgens de raad te worden beschouwd als een maatschappelijke voorziening en de raad vindt het bestemmen door middel van een maatschappelijke voorziening dan ook passend.
20.2. Zoals hiervoor onder 17.3 is uiteengezet is de SVBP 2012 als bijlage 5 opgenomen bij de Regeling. Hoofdstuk 3 van de SVBP 2012 bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van de bestemmingen in een bestemmingsplan. Onder 3.2 is vermeld welke hoofdgroepen van bestemmingen mogen worden gebruikt. Ten behoeve van de eenduidigheid in de naamgeving en digitale verbeelding van bestemmingen is een functielijst opgesteld die als separate bijlage naast deze standaard van toepassing is. De stichting stelt op zich terecht dat de functie "zorgwoning" onder de hoofdgroep "wonen" is geschaard. Maar dit betekent niet dat de raad "zorgwonen" in dit geval onder "wonen" had moeten scharen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling ervoor mogen kiezen om "zorgwonen" in een maatschappelijke bestemming onder te brengen. Het zorgwonen is in dit plan immers strikt beperkt, waarbij cumulatief aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. In zoverre is het zorgwonen ruimtelijk niet vergelijkbaar met een reguliere vorm van wonen. De Afdeling wijst er daarbij nog op dat de functie "zorginstelling" in de functielijst onder "maatschappelijk" valt.
Het betoog slaagt niet.
Structuurvisie
21. De stichting betoogt dat het bestemmingsplan in strijd met de Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 (hierna: de structuurvisie) is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat in de structuurvisie op pagina 21 onder Park Endegeest bij de afkorting "Wo", oftewel "wonen", de aanduiding "Bebouwing eventueel herstructureren" is vermeld. De stichting stelt dat daar door middel van een ontwikkelingsovereenkomst gevolg aan is gegeven door het afbreken van een aantal ‘versleten’ patiëntengebouwen. Hierdoor is het grote grasveld aan de Endegeesterstraatweg teruggekomen. Echter, er zijn door de raad verder geen ontwikkelingen voorgesteld om aan de structuurvisie te voldoen. Dit betekent dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming met de structuurvisie is vastgesteld, zo betoogt de stichting.
Ook Rivierduinen betoogt dat het plan in strijd is met de uitgangspunten die voortvloeien uit de structuurvisie. Zij voert aan dat het bestemmingsplan hogere bebouwing mogelijk maakt dan in het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten". Daarmee wordt afbreuk gedaan aan het karakter van de parkachtige omgeving, zo stelt Rivierduinen.
21.1. In paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting staat dat de structuurvisie tot 2020 de integrale leidraad vormt voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en richting geeft aan nieuwe bestemmingsplannen. Ook is vermeld dat de structuurvisie op termijn zal worden vervangen. Indien de structuurvisie wordt vervangen, dan dient er bij ruimtelijke ontwikkelingen uitgegaan te worden van het nieuw vastgestelde beleid, zo staat in de plantoelichting. Volgens de raad is in de structuurvisie voor de nieuwe ontwikkelingen in het plan geen specifiek beleid opgenomen. Aangezien er in de actuelere gebiedsvisie wel specifiek beleid is opgenomen voor de ontwikkelingen vormt dit geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan, zo stelt de raad. In het verweerschrift stelt de raad dat de structuurvisie in zoverre dan ook geen relevant beleidskader meer is voor het plangebied.
21.2. De structuurvisie is een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De structuurvisie is niet ingetrokken of vervangen en geldt dus nog steeds. Dat de structuurvisie vermeldt dat deze beoogt de visie tot 2020 te beschrijven, doet daaraan niet af. Bij afwijken van in een beleidsregel vastgelegd beleid dient de raad, gezien artikel 4:84 van de Awb, inzichtelijk te motiveren welke bijzondere omstandigheden vasthouden aan het beleid in dit geval onevenredig zouden maken in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De Afdeling stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat beleid, in dit geval de structuurvisie, volgens de raad achterhaald of verouderd is, geen bijzondere omstandigheid is die aanleiding kan zijn om van de beleidsregel af te wijken. Echter, de raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in dit geval mogen baseren op de gebiedsvisie in plaats van op de structuurvisie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de structuurvisie is vastgesteld op 30 juni 2005, derhalve meer dan 16 jaar voor het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan. Dit lange tijdsverloop en de omstandigheid dat er inmiddels specifiek beleid is vastgesteld in de vorm van de gebiedsvisie, maakt dat de raad in dit geval voldoende gemotiveerd heeft afgeweken van de structuurvisie.
De betogen slagen niet.
Verkeer
22. Ter voorbereiding op het bestemmingsplan heeft Goudappel Coffeng het "Verkeersonderzoek bestemmingsplan de Geesten" van 1 juni 2021 (hierna: het verkeersonderzoek) opgesteld. De bevindingen en conclusies van dit verkeersonderzoek zijn door de raad ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. De Afdeling zal hieronder eerst ingaan op de in het verkeersonderzoek gehanteerde uitgangspunten. Vervolgens zal de Afdeling ingaan op de uitkomsten van dat onderzoek.
Uitgangspunten in het verkeersonderzoek
- Niet-gerealiseerde functies
23. [appellant sub 1] betoogt dat het verkeersonderzoek niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestemmingsplan, omdat de niet-gerealiseerde functies zijn meegenomen bij het berekenen van de verkeersgeneratie van het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten". Gelet hierop ontstaat een vertekend beeld van de werkelijke verkeerstoename.
23.1. Uit paragraaf 2 van het verkeersonderzoek volgt dat de verkeersgeneratie van de ontwikkelmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten" en het bestreden plan zijn bekeken. Berekend is wat de verkeersgeneratie is bij een maximale realisatie van de ontwikkelingsmogelijkheden in deze bestemmingsplannen, waaronder dus ook het voorliggende bestemmingsplan, zodat de worst case-situatie ten aanzien van de verkeerseffecten ten gevolge van het voorliggende bestemmingsplan wordt beschouwd. Gelet op deze toelichting in het verkeersonderzoek, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op het verkeersonderzoek heeft mogen baseren.
Het betoog slaagt niet.
- Westelijke cluster Curium LUMC
24. De stichting betoogt dat het verkeersonderzoek onvolledig is en uitgaat van onjuiste uitgangspunten. Zo wordt er in het verkeersonderzoek ten onrechte gesteld dat het westelijke cluster Curium LUMC al was opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Ook is er voor de nieuwe situatie een onjuist kencijfer van 10,7 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) per 100 m2 bebouwd oppervlakte gehanteerd. Hierbij wijst de stichting erop dat Goudappel Coffeng zelf in tabel B1.1 van de "Quickscan verkeerseffecten gebiedsvisie De Geesten" van 19 februari 2020 andere kencijfers gebruikt die wel zijn gerelateerd aan de CROW-richtlijnen. Verder wordt er in het verkeersonderzoek ten onrechte gerekend met een toename van bvo van 7.000 m2, terwijl dit volgens de stichting 10.855 m2 moet zijn. Hierdoor zijn de genoemde motorvoertuigbewegingen te laag ingeschat op basis van de toegenomen brutovloeroppervlakte (hierna: bvo). Daarnaast is de ontwikkeling van verkeer in het plangebied zelf niet meegenomen in het verkeersonderzoek. Evenmin is de verkeersveiligheid nabij de school onderzocht, zo stelt de stichting.
24.1. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de stichting ten onrechte stelt dat het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt voor Curium LUMC. Het bestemmingsplan voorziet in dezelfde bouw- en gebruiksmogelijkheden als het vorige plan. De mogelijkheden in het vorige plan zijn echter nog niet allemaal verwezenlijkt en op pagina 6 in het verkeersonderzoek is de verkeersgeneratie van deze nog onbenutte mogelijkheden onderzocht. De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
Over het hanteren van een kencijfer van 10,7 mvt/etm per 100 m2 bebouwd oppervlakte heeft de raad toegelicht dat dit in het verkeersonderzoek zo is gedaan omdat er voor het zorg-maatschappelijk programma geen CROW-kencijfer beschikbaar is. Omdat binnen de maatschappelijke bestemmingen uiteenlopende functies mogelijk zijn, is maatwerk nodig. Daarom is in het verkeersonderzoek het kencijfer bepaald op basis van de huidige verkeersgeneratie van het gebied. Op basis van het verkeersmodel Holland-Rijnland (v3.2), dat gekalibreerd is op verkeerstellingen, is berekend dat de bestaande functies in het gebied 2.820 mvt/etm genereren, waarvan 1.900 mvt/etm afkomstig van Endegeest en 920 mvt/etm van het westelijk cluster met onder andere Curium LUMC. Endegeest heeft in de huidige situatie een bebouwde oppervlakte (footprint) van 17.720 m2. Naar footprint gemeten geldt dan dat per 100 m2 bebouwd oppervlakte ongeveer 1.900/17.720*0,01 = 10,7 motorvoertuigbewegingen worden gegenereerd, zo licht de raad toe in zijn verweerschrift.
Verder heeft de raad toegelicht dat het kencijfer van 10,7 mvt/etm gaat per 100 m2 footprint en niet per 100 m2 bvo. Hier kan de Afdeling de raad niet in volgen. De Afdeling ziet niet hoe het logisch kan zijn om voor footprint te kiezen in plaats van bvo, omdat bij footprint alleen bebouwde oppervlakte wordt meegenomen en niet mogelijke bouwlagen die daarboven liggen. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat het verkeersonderzoek daarom onjuist is. Dit omdat de deskundige van Goudappel namens de raad heeft toegelicht dat het kencijfer van 10,7 mvt/etm per 100 m2 footprint overeenkomt met een kencijfer van 7,0 mvt/etm per 100 m2 bvo voor het gebied Endegeest. Volgens de deskundige is de stelling van de stichting dat had moet worden gerekend met kencijfers van het CROW en dat de verkeersgeneratie dan hoger zou liggen, onjuist. Het CROW hanteert bijvoorbeeld voor de functie kantoor een kencijfer van 6,0 per 100 m2 bvo en is daarmee lager dan waarvan in het verkeersonderzoek is uitgegaan. Ondanks dat de Afdeling de keuze voor footprint in plaats van bvo geen logische vindt, is er, gelet op deze toelichting, in zoverre geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het verkeersonderzoek.
Evenmin ziet de Afdeling dat in wat de stichting heeft aangevoerd over het hanteren van CROW-kencijfers in de eerdere quickscan van 19 februari 2020. Over het hanteren van CROW-kencijfers heeft de raad namelijk toegelicht dat daar inderdaad mee is gerekend in de quickscan, maar dat de quickscan niet bruikbaar is gebleken voor nader onderzoek. Dit vanwege een onjuist uitgangspunt en de uiteenlopende functies, waardoor is gekozen om de verkeersgeneratie te extrapoleren aan de hand van een verkeersmodel en geen gebruik te maken van CROW-kencijfers.
Over wat de stichting stelt over toename van de bvo heeft de raad toegelicht dat de 7.000 m2 de footprint betreft en niet de toename van bvo. Met het kencijfer van 10,7 is de verkeerstoename ongeveer 750 mvt/etm. Indien wordt gerekend aan de hand van de toename van vierkante meters bvo dient het kencijfer van 7,0 mvt/etm per 100 m2 bvo te worden gehanteerd. Als wordt uitgegaan van de toename van 10.855 m2 bvo die de stichting heeft berekend, is de verkeerstoename ook ongeveer 750 mvt/etm, aldus de raad. Gelet op deze toelichting volgt de Afdeling de stichting niet in haar stelling dat de gehanteerde uitgangspunten in het verkeersonderzoek op dit punt onjuist zijn.
Evenmin volgt de Afdeling de stichting in de stelling dat het verkeer in het plangebied zelf niet is onderzocht. Op pagina 22 van het parkeeronderzoek is dit gedaan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat de stichting heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen bij de vaststelling van het plan niet op het verkeersonderzoek heeft mogen baseren.
Het betoog slaagt niet.
- De functie "Life Science & Health" binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2"
25. Rivierduinen betoogt dat de raad onderzoek moet doen naar de ruimtelijke effecten van de maximale planologische invulling van de functie "Life Science & Health", waaronder de milieueffecten van de toegestane productie- en distributiefaciliteiten. De verkeerseffecten van deze functie zijn niet onderzocht. Voor het in kaart brengen van de verkeerseffecten van deze functie is aangesloten bij de verkeerseffecten die uitgaan van een maatschappelijke bestemming, maar dat is gelet op wat hiervoor onder 17 is betoogd onjuist. Dit verkeersonderzoek bevat daarom zodanige gebreken dan wel leemten in kennis dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet had mogen baseren, zo stelt Rivierduinen.
25.1. Gelet op wat hiervoor onder 17.3 is overwogen, is de conclusie dat het besluit in strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb is vastgesteld, omdat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Life Science & Health instellingen en bedrijven passend zijn binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2" en het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat de raad in een nieuw te nemen herstelbesluit nader moet beoordelen wat door Rivierduinen naar voren is gebracht over verkeerseffecten die gerelateerd zijn aan "Life Science & Health" instellingen en bedrijven. Gelet hierop ziet de Afdeling in wat Rivierduinen heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan op dit punt niet op het verkeersonderzoek heeft mogen baseren.
Het betoog slaagt.
26. De Afdeling zal ook op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.
Uitkomsten van het verkeersonderzoek
27. [appellant sub 1] betoogt dat als gevolg van het plan sprake zal zijn van een verkeerstoename, terwijl dat niet op een adequate wijze kan worden afgewikkeld. Hierdoor zullen verkeersonveilige situaties rondom de Leo Kannerschool ontstaan. De raad had in het plan moeten borgen dat de in het verkeersonderzoek beschreven verkeersmaatregelen moeten worden gerealiseerd. Hij wijst erop dat bij de Endegeesterstraatweg de verkeersdruk al boven de 8.000 mvt/etm ligt, waardoor maatregelen nodig zijn om een goede oversteekbaarheid van de weg te waarborgen. De aanwezigheid van middengeleiders is volgens [appellant sub 1] in dat verband niet voldoende. [appellant sub 1] wijst er verder op dat de Rhijngeesterstraatweg niet voldoet aan de CROW-richtlijnen voor fiets- en kantstroken bij intensiteiten hoger dan 6.000 mvt/etm. De raad heeft echter niet toegelicht dat het advies uit het verkeersonderzoek over het aanpassen van het profiel van de Rhijngeesterstraatweg wordt opgevolgd en zo ja wanneer, zo betoogt [appellant sub 1].
27.1. Hiervoor onder 25.1 heeft de Afdeling overwogen dat de raad in een nieuw te nemen herstelbesluit nader moet beoordelen wat door Rivierduinen naar voren is gebracht over verkeerseffecten die gerelateerd zijn aan "Life Science & Health" instellingen en bedrijven. Dit betekent dat het verkeersonderzoek op dit punt zal moeten worden aangepast. Alleen al hierom slaagt het betoog van [appellant sub 1] over de uitkomsten van dat onderzoek.
Het betoog slaagt.
28. De Afdeling zal ook op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.
Parkeren
29. [appellant sub 1] betoogt dat niet aannemelijk is geworden dat aan de in artikel 31.2.1 van de planregels neergelegde eis kan worden voldaan dat in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden voorzien. Uit het bestemmingsplan en de daarbij behorende documenten blijkt dat namelijk niet. In dat verband wijst [appellant sub 1] erop dat op het parkeerterrein van de voormalige Julianaschool bomen staan.
De stichting betoogt dat het plan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet en dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro is vastgesteld. Dit omdat het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid te realiseren en het bestemmingsplan daarom niet uitvoerbaar is.
29.1. De Afdeling stelt vast dat in de paragrafen 2.6 en 5.2 van de plantoelichting weliswaar is ingegaan op het aspect parkeren, maar dat daar niet is ingegaan op het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de ontwikkeling van het plangebied. Als bijlage bij de plantoelichting is ook geen onderzoek naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor deze ontwikkeling gevoegd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De betogen slagen.
30. De raad heeft bij zijn verweerschrift het parkeeronderzoek overgelegd.
31. De Afdeling zal in het kader van de definitieve geschillenbeslechting ingaan op de beroepsgronden van [appellant sub 1] en de stichting over parkeren. Daarbij zal de Afdeling het plan beoordelen alsof het parkeeronderzoek daaraan ten grondslag was gelegd.
32. [appellant sub 1] betoogt dat in het parkeeronderzoek van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat onder meer bibliotheken en gezondheidszorg met een gezamenlijke bvo van 2.400 m² kunnen worden opgericht op grond van artikel 11.3, aanhef en onder b, van de planregels. Daarnaast wijst [appellant sub 1] erop dat de uitgangspunten dat 58% van de leerlingen gebruik zal maken van de regeling leerlingenvervoer en dat 42% van de leerlingen met eigen vervoer reist, onjuist zijn. Deze percentages komen namelijk niet overeen met de percentages die in het verkeersonderzoek zijn gehanteerd.
[appellant sub 1] betoogt verder dat weliswaar in het plan is geregeld dat in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden voorzien, maar volgens hem is niet aannemelijk gemaakt dat hieraan kan worden voldaan. De wijze waarop het parkeren wordt vormgegeven, moet namelijk nog worden uitgewerkt, zo betoogt [appellant sub 1].
33. Volgens de stichting kunnen er slechts 177 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in deelgebied 1c (kasteel Endegeest en bijgebouwen) en niet de benodigde 241 parkeerplaatsen. Daartoe voert zij aan dat het door de raad overgelegde parkeeronderzoek gebrekkig is. Zij stelt dat op pagina 29 van het parkeeronderzoek parkeerplaatsen zijn meegerekend in deelgebied 1c die niet zijn opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Ook miskent het parkeeronderzoek dat er geen nieuwe parkeerplaatsen mogen worden aangelegd in het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) gebied. Dit betekent dat de ingetekende parkeerplaatsen bij het TD-gebouw en het Dienstengebouw niet gerealiseerd kunnen worden. Ook staan die parkeerplaatsen niet op de verbeelding. Verder wordt het parkeerterrein bij het westelijk bouwvlak afgesloten door water en NNN-gebied, zodat de daar voorziene parkeerplaatsen niet ontsloten en dus niet gebruikt kunnen worden. Ook is er in het parkeeronderzoek geen rekening gehouden met invalidenparkeerplaatsen, zo stelt de stichting.
Daarnaast betoogt de stichting dat de planregels wat betreft parkeren niet deugdelijk zijn. Zij voert aan dat in het plan artikel 8.3.1 en artikel 31.2.1 zijn opgenomen die ten onrechte niet refereren aan beleidsregels. In dit verband wijst de stichting op de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, onder 14, waaruit volgens haar blijkt dat er goede beleidsregels ten grondslag moeten liggen aan het maken van zulke regels. 33.1. In artikel 31.2.1 van de planregels is bepaald dat een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht niet kan worden gebouwd of van functie kan worden gewijzigd, wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. De beoordeling of sprake is van voldoende parkeergelegenheid vindt plaats aan de hand van de "Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest" (hierna: de parkeernota). Als de parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerregeling van artikel 31.2.1 van de planregels voldoende borgt dat uitsluitend bouwplannen kunnen worden gerealiseerd die voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
33.2. Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning bouwen voor de Leo Kannerschool en deelgebied 1c (kasteel Endegeest en bijgebouwen) aan de orde zal komen, dient de raad bij de vaststelling van het bestreden plan al wel te bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de Afdeling hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen voor de Leo Kannerschool en in deelgebied 1c kunnen worden voorzien overeenkomstig artikel 31.2.1 van de planregels, en dat de raad zich om die reden niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Leo Kannerschool
- Uitgangspunten in het parkeeronderzoek
33.3. In pararaaf 2 van het parkeeronderzoek is vermeld dat in het parkeeronderzoek is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In paragraaf 3 van het parkeeronderzoek is ingegaan op de parkeerbehoefte voor de gronden waar de Leo Kannerschool is voorzien. Vermeld is dat ervan is uitgegaan dat het maximale bvo van de gebouwen van de Leo Kannerschool 5.090 m² bedraagt. Daarnaast is ervan uitgegaan dat 58% van de 300 leerlingen gebruik zal maken van de regeling leerlingenvervoer en dat 42% gebruik zal maken van eigen vervoer, zo staat in het parkeeronderzoek.
33.4. De Afdeling vat de betogen van [appellant sub 1] over de in het parkeeronderzoek gehanteerde uitgangspunten zo op dat daarbij ten onrechte niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Daarover overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals hiervoor is vermeld, is ervan uitgegaan dat bij een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden het maximale bvo van de gebouwen van de Leo Kannerschool 5.090 m² bedraagt. Het maximum bvo bedraagt 6.000 m² gelet op artikel 11.3, aanhef en onder c, van de planregels en de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5". Daaronder valt ook de in artikel 11.3, aanhef en onder b, van de planregels neergelegde mogelijkheid om ten hoogste 2.400 m² aan bvo te realiseren voor bijvoorbeeld bibliotheken. De enkele omstandigheid dat volgens [appellant sub 1] geen rekening is gehouden met de in artikel 11.3, aanhef en onder b, van de planregels neergelegde mogelijkheid, betekent daarom niet dat niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
Verder is van belang dat weliswaar de hiervoor vermelde percentages niet overeenkomen met de percentages in het verkeersonderzoek, maar daarover heeft de raad op de zitting toegelicht dat in het verkeersonderzoek niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de planologische mogelijkheden, maar van de maximale planologische mogelijkheden. Om die reden verschillen de percentages in het verkeers- en parkeeronderzoek.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat om die redenen in het parkeeronderzoek geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt is genomen.
Het betoog slaagt niet.
- Uitkomsten van het parkeeronderzoek
33.5. De maatwerkberekening voor de Leo Kannerschool - die op pagina 13 van het parkeeronderzoek is opgenomen - leidt tot de volgende uitkomsten:
"- Benodigd aantal parkeerplaatsen voor halen & brengen: 40 (Kiss&Ride-) parkeerplaatsen
- Benodigd aantal parkeerplaatsen voor werknemers: 34 parkeerplaatsen".
Het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien op het perceel dat ten zuiden is gelegen van het perceel waar deze school is voorzien. Dit betreft het parkeerterrein van de voormalige Julianaschool. In het parkeeronderzoek is vermeld dat het parkeerterrein van de voormalige Julianaschool 130 parkeerplaatsen bevat.
Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de voormalige Julianaschool zal worden vervangen door de Leo Kannerschool, is de Afdeling van oordeel dat niet op voorhand hoeft te worden geoordeeld dat bij de Leo Kannerschool niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Deelgebied 1c (kasteel Endegeest en bijgebouwen)
33.6. In het parkeeronderzoek is geconcludeerd dat de regels van het bestemmingsplan voldoende parkeermogelijkheden bieden om in de parkeerbehoefte te voorzien van het maximale representatieve programma dat mogelijk wordt gemaakt. Nagenoeg ieder deelgebied kan in de volledige eigen parkeerbehoefte voorzien door de aanleg van extra parkeerplaatsen op daarvoor bestemde locaties. Enkel deelgebied 1c (kasteel Endegeest en bijgebouwen) heeft onvoldoende parkeermogelijkheden om de volledige parkeervraag binnen het eigen deelgebied op te vangen. In het geval dat het plan in dit deelgebied geen horeca mogelijk maakt, maar dat deze ruimte met zorg, "Life Science & Health" en/of onderwijs wordt ingevuld, neemt het parkeertekort in het deelgebied fors af. Er resteert dan volgens het parkeeronderzoek een tekort van 9 parkeerplaatsen. Dit tekort is minder dan 15% van de totale eigen parkeervraag en kan in de omgeving worden opgevangen met restcapaciteit, zo is in het parkeeronderzoek geconcludeerd.
Omdat blijkens het parkeeronderzoek niet in de parkeerbehoefte van de horeca kan worden voorzien, heeft de raad zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan, voor zover wordt voorzien in de mogelijkheid van 1.000 m2 horeca in kasteel Endegeest, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad verzoekt de Afdeling om vernietiging van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gemengd" ter plaatse van kasteel Endegeest en de daarmee corresponderende planregel. Hij stelt dat met de eigenaar en ontwikkelaar van kasteel Endegeest hierover overleg heeft plaatsgevonden en dat tegen vernietiging op dit punt geen bezwaar bestaat.
33.7. Omdat de raad heeft erkend dat het bestemmingsplan voor zover wordt voorzien in de mogelijkheid van horeca in kasteel Endegeest niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, is het bestemmingsplan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Anders dan de raad verzoekt, zal de Afdeling op dit punt niet zelf in de zaak voorzien. Dit omdat een tussenuitspraak wordt gedaan en de raad het laten vervallen van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gemengd" ter plaatse van kasteel Endegeest en de daarmee corresponderende planregel kan meenemen in een nieuw te nemen herstelbesluit.
Het betoog slaagt.
33.8. In deelgebied 1c van het bestemmingsplan zijn binnen de bestemmingen "Maatschappelijk", "Maatschappelijk - 2" en "Groen" parkeervoorzieningen toegestaan. Dit volgt uit respectievelijk artikel 11.1, aanhef en onder i, artikel 13.1, aanhef en onder h, en artikel 8.1, aanhef en onder e, van de planregels. Op grond van artikel 11.1, aanhef en onder i, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op grond van artikel 13.1, aanhef en onder h, zijn de voor "Maatschappelijk - 2" aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op grond van artikel 8.1, aanhef en onder e, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" tevens voor een parkeerterrein bestemd.
Volgens het parkeeronderzoek is bij de variant zonder horeca in het kasteel de toekomstige parkeercapaciteit 241 parkeerplaatsen in deelgebied 1c. Op pagina 30 van het parkeeronderzoek zijn mogelijke nieuwe parkeerlocaties in deelgebieden 1b en 1c weergegeven. In bijlage M bij haar beroepschrift heeft de stichting een analyse gemaakt van de parkeerlocaties die op pagina 30 van het parkeeronderzoek zijn weergegeven. Hieruit concludeert de stichting dat er maar 177 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd en niet 241, waar het parkeeronderzoek vanuit gaat. Maar anders dan de stichting veronderstelt, is het geven van een indicatie van de locaties voor parkeerplaatsen geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. De locaties hoeven niet op de verbeelding te worden aangegeven en uit de verbeelding in combinatie met de hiervoor genoemde planregels volgt dat er niet alleen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" parkeervoorzieningen mogelijk worden gemaakt, maar ook op gronden met een maatschappelijke bestemming. Het TD-gebouw en het Dienstengebouw liggen weliswaar binnen de gebiedsaanduiding "overige zone - Natuurnetwerk Nederland", maar de raad heeft hierover op de zitting toegelicht dat er wel parkeerplaatsen zijn toegestaan op reeds verharde terreinen en dat er voor de aanleg daarvan een omgevingsvergunningsplicht geldt. Ook heeft de raad hierover toegelicht dat er voldoende ruimte is in het maatschappelijke bestemmingsvlak, dat dus in de huidige situatie al verhard is. Gelet hierop volgt de Afdeling de stichting niet in de stelling dat er ter plaatse van het TD-gebouw en Dienstengebouw geen parkeervoorzieningen gerealiseerd kunnen worden door de ligging in NNN-gebied.
Over de 11 parkeerplaatsen bij het westelijk bouwvlak die volgens de stichting geen toegangsweg hebben en zijn ingesloten tussen water en NNN-gebied, heeft de raad op de zitting toegelicht dat het niet zo is dat de parkeerplaatsen ook daar per se zullen komen. Volgens de raad wordt er bij de te verlenen omgevingsvergunning gekeken waar de benodigde parkeerplaatsen komen en niet nu al in het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dit zo mogen doen. Over de invalidenparkeerplaatsen heeft de deskundige namens de raad op de zitting toegelicht dat hier in het onderzoek rekening mee is gehouden, dat die iets breder zijn en dat dit om 1 op de 50 parkeerplaatsen gaat.
Er is, kortom, in wat de stichting heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de in het parkeeronderzoek genoemde capaciteit van 241 parkeerplaatsen niet gerealiseerd kan worden.
Het betoog slaagt niet.
De artikelen 8.3.1 en 31.2.1 van de planregels
33.9. Wat betreft de artikelen 8.3.1 en 31.2.1 van de planregels volgt de Afdeling het betoog van de stichting niet. De verwijzing van de stichting naar overweging 14 van de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015 is niet relevant. Anders dan in die uitspraak aan de orde was, is in artikel 8.3.1 van de planregels geen onduidelijkheid over de vraag wanneer er voldoende parkeergelegenheid is, omdat dat niet als voorwaarde is gesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling niet waarom artikel 8.3.1 onvoldoende waarborgen zou bevatten om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. In artikel 31.2.1 van de planregels is bepaald dat aan de hand van de beleidsregel "Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest", of de opvolger ervan, wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Als de beleidsregel inzake parkeren gedurende de planperiode wijzigt, wordt er rekening gehouden met de wijziging bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, zo is onder b van artikel 31.2.1 van de planregels vermeld. Dat is dus in lijn met wat de Afdeling heeft overwogen in overweging 14.4 van haar uitspraak van 9 september 2015.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
Bouwmogelijkheden Leo Kannerschool
34. [appellant sub 1] betoogt dat het mogelijk maken van bebouwing op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien niet aansluit bij de bedoeling van de raad om deze strook vrij te houden van bebouwing, totdat duidelijkheid bestaat over de realisatie van het bouwplan. Volgens hem konden daarom in het plan geen bouwaanduidingen aan deze gronden worden toegekend. De mogelijkheid om het bouwvlak van de Leo Kannerschool met 10% te vergroten op grond van artikel 29.1, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels had ook voor deze gronden moeten worden uitgesloten. Het had voor de hand gelegen een wijzigingsbevoegdheid aan deze gronden toe te kennen, zo voert [appellant sub 1] aan.
Voor zover een fietsenstalling zou zijn voorzien op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien, betoogt [appellant sub 1] dat in verband met de rechtszekerheid de precieze locatie van deze stalling op de verbeelding had moeten worden ingetekend, zo ver mogelijk van zijn perceel vandaan.
34.1. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het mogelijk is dat een fietsenstalling zal worden gerealiseerd op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien, maar dat het ook mogelijk is dat een deel van deze gronden moet worden bebouwd om deze school te kunnen realiseren. Gelet hierop is bebouwing mogelijk gemaakt op deze gronden. De raad acht het niet wenselijk en noodzakelijk om voor deze gronden de mogelijkheid om het bouwvlak met 10% te vergroten op grond van artikel 29.1, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels uit te sluiten. Met deze mogelijkheid wordt namelijk enige flexibiliteit geboden bij de inpassing van het definitieve bouwplan voor de Leo Kannerschool.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom hij bebouwing mogelijk heeft gemaakt op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien en waarom hij de mogelijkheid om het bouwvlak met 10% te vergroten op grond van artikel 29.1, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels niet heeft uitgesloten voor deze gronden. Weliswaar is nog onduidelijk hoe de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien precies zal worden ingevuld, maar dit betekent niet dat daarom een wijzigingsbevoegdheid aan deze gronden had moeten worden toegekend en dat de precieze locatie van de stalling had moeten worden ingetekend op de verbeelding. Een bestemmingsplan mag namelijk een mate van flexibiliteit bevatten.
Het betoog slaagt niet.
35. Volgens [appellant sub 1] is het plan innerlijk tegenstrijdig, omdat volgens de verbeelding voor de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien zowel een bouwhoogte van 4 m als 13,5 m geldt. Omdat in artikel 11.2.1, aanhef en onder c, van de planregels geen onderlinge rangorde van bouwhoogtes is vastgelegd, is onduidelijk welke bouwhoogte geldt. Dat is in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, zo voert [appellant sub 1] aan.
35.1. Aan de strook grond op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien, zijn de maatvoeringen "maximum bouwhoogte: 13,5 m", "maximum goothoogte: 10,5 m" en "maximum bouwhoogte: 4 m" toegekend.
In het verweerschrift heeft de raad toegelicht dat sprake is van een fout. De raad heeft namelijk bedoeld alleen een maximale bouwhoogte van 4 m mogelijk te maken voor deze strook grond. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen.
Het betoog slaagt. De Afdeling zal ook op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.
36. De Afdeling komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, nu niet toe aan de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de bouwhoogte van de fietsenstalling op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien.
Groene inpassing en bomen
37. [appellant sub 1] betoogt dat volgens het beeldkwaliteitplan het perceel waar het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien groen moet worden ingepast en dat de parkeerplaatsen uit het zicht en in het groen moeten worden gerealiseerd. Op dit punt ontbreken ten onrechte voorwaardelijke verplichtingen in het bestemmingsplan, waar hij in zijn zienswijze ook al op heeft gewezen. Voor zover de criteria op pagina 25 van het beeldkwaliteitplan van toepassing zijn op de beoordeling van het bouwplan van de Leo Kannerschool aan redelijke eisen van welstand, betoogt [appellant sub 1] dat niet aan al deze criteria zal worden getoetst. Deze criteria zien namelijk niet alleen op het gebouw, maar ook op de omgeving van het gebouw en de terreininrichting, waarover de welstandscommissie zich niet mag uitlaten. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat niet de gemeente Oegstgeest maar de gemeente Leiden eigenaar is van het perceel waar het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien. De gemeente Oegstgeest is slechts erfpachter, aldus [appellant sub 1]. Bovendien is onduidelijk wat in de erfpachtvoorwaarden staat.
37.1. Het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien op het perceel dat ten zuiden is gelegen van het perceel waar deze school is voorzien. Aan dit perceel zijn de bestemming "Groen", de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de functieaanduiding "parkeerterrein" toegekend.
37.2. Als de raad realisering van een bepaalde voorziening uit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk acht, kan het onder omstandigheden nodig zijn een daartoe strekkende voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen.
De raad vindt het realiseren van de groene inrichting van het perceel waar het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien uit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk. De gemeente Oegstgeest is weliswaar geen eigenaar van dat perceel, maar het heeft de gronden in erfpacht van de gemeente Leiden. Daarmee heeft het gemeentebestuur het in zijn eigen macht de groene inrichting van het parkeerterrein van de Leo Kannerschool in overeenstemming met de stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals neergelegd in het beeldkwaliteitplan, te realiseren en in stand te houden. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad toegelicht dat dit ook zal gebeuren. In dat verband heeft de raad gewezen op de door hem aangenomen motie van 25 november 2021 strekkend tot een zo groen als redelijk mogelijke inrichting van het parkeerterrein van de Leo Kannerschool. Niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten.
Onder deze omstandigheden kan de raad in beginsel afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Hier doen zich geen omstandigheden voor die voor de raad reden hadden moeten zijn om die voorwaardelijke verplichtingen wel op te nemen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2782). Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals hiervoor onder 33.5 is overwogen, voor de Leo Kannerschool een parkeerbehoefte van 74 parkeerplaatsen geldt en het parkeerterrein van de voormalige Julianaschool al 130 parkeerplaatsen bevat. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de Leo Kannerschool de voormalige Julianaschool zal vervangen, is voldoende ruimte beschikbaar om de groene inrichting van het perceel waar het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien, te realiseren. Verder wijst de Afdeling er nog op dat aan het parkeerterrein van de Leo Kannerschool de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend. Het daarbij behorende aanlegvergunningenstelsel, dat is opgenomen in artikel 23.3 van de planregels, ziet op de bescherming van de aan het Rijksbeschermd dorpsgezicht toegekende cultuurhistorische waarden, zoals de bosaanleg. Het betoog slaagt niet.
38. [appellant sub 1] wijst erop dat op het perceel waar het parkeerterrein van de Leo Kannerschool is voorzien, zich zes monumentale bomen bevinden. Volgens [appellant sub 1] is het niet aannemelijk dat voor het kappen van deze bomen een omgevingsvergunning kan worden verleend. Bovendien kan niet langer aan de voorwaarde in het beeldkwaliteitplan worden voldaan dat het parkeerterrein groen moet worden ingepast als deze bomen worden gekapt, zo voert [appellant sub 1] aan.
38.1. De vraag of een omgevingsvergunning voor het kappen van de op het perceel aanwezige bomen nodig is en zo ja, of deze kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in de procedure omtrent de omgevingsvergunning. Dat doet er evenwel niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat - in dit geval - de Verordening fysieke Leefomgeving Oegstgeest aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:19, onder 5.2). 38.2. Vast staat dat mogelijk een aantal bomen moet worden gekapt om de Leo Kannerschool mogelijk te maken. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de beoordelingsregels van artikel 3.103 van de Verordening fysieke Leefomgeving Oegstgeest zou kunnen worden voldaan. In dat verband wijst de Afdeling erop dat het niet voldoen aan de eisen uit het beeldkwaliteitplan niet als weigeringsgrond is genoemd in dat artikel. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad er op voorhand vanuit heeft mogen gaan dat de Verordening fysieke leefomgeving niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Nadere eisen-regeling
39. [appellant sub 1] betoogt dat in de planregels die zien op de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden niets is geregeld over hoe nadere eisen zullen worden toegepast om de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht te beschermen. In artikel 23.2 van de planregels is uitsluitend geregeld dat nadere eisen kunnen worden opgelegd, als dat noodzakelijk is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden.
39.1. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, hoeft in de planregels niet te worden geregeld hoe nadere eisen zullen worden toegepast om de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd dorpsgezicht te beschermen. Dat komt aan de orde als via een omgevingsvergunning voor bouwen toepassing wordt gegeven aan de nadere eisen-regeling van artikel 23.2 van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen en inlassen zienswijze
40. Waar [appellant sub 1] voor het overige verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn. Die gronden treffen dan ook geen doel.
Het beroep van de vereniging voor het overige
Procedure
41. De vereniging betoogt dat de raad nauwelijks is ingegaan op haar zienswijze. Ook is niet ingegaan op de bezwaren die zij heeft gemaakt tijdens het inspreken in de vergadering van de gezamenlijke raadscommissie Burger en Ruimte van 11 november 2021.
41.1. Op 23 juli 2021 heeft de vereniging haar zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Op 11 november 2021 heeft de vereniging ingesproken in de vergadering van de gezamenlijke raadscommissie Burger en Ruimte. Vervolgens is op 17 november 2021 de zienswijzennota opgesteld. In de zienswijzennota zijn alle naar voren gebrachte zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van de stichting voor het overige
Participatie
42. De stichting betoogt dat de voorbereidingsprocedure van het bestemmingsplan niet zorgvuldig is verlopen. Zij stelt dat er onvoldoende participatie is geweest. Het ontwerpplan heeft ten onrechte in de vakantieperiode ter inzage gelegen en de wethouder wilde niet met haar praten. Ook heeft de stichting documenten opgevraagd met een beroep op de destijds geldende Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) en de nu geldende Wet open overheid (hierna: de Woo), maar niet alle documenten zijn verstrekt en in de documenten die zijn verstrekt is te veel weggelakt, zo stelt de stichting.
42.1. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Niet in geschil is dat aan de wettelijke eisen voor vaststelling van het bestemmingsplan is voldaan. Anders dan de stichting veronderstelt, verzetten de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Awb zich niet tegen het ter inzage leggen van een ontwerpplan in een vakantieperiode (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3903, onder 5.4). Voor zover de stichting stelt dat zij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming en dat de wethouder geen gesprekken met haar wilde voeren, overweegt de Afdeling dat dit geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel niet of onvoldoende bieden van inspraak en overleg in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Wat de stichting aanvoert over de Wob en de Woo valt buiten de omvang van dit geschil.
Het betoog slaagt niet.
Procedure
43. De stichting betoogt dat ten onrechte niet alle op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken bij het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd. Daartoe voert zij aan dat bij het raadsvoorstel van 26 oktober 2021 nieuwe bijlagen bij het bestemmingsplan zijn gevoegd die niet als bijlage bij het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd. De stichting heeft hierdoor niet kunnen reageren op deze stukken bij het indienen van de zienswijze.
43.1. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 juni 2020 tot en met 24 juli 2020 en opnieuw van 25 juni 2021 tot en met 6 augustus 2021 ter inzage gelegen. De Afdeling stelt vast dat bijlage 14 bij de plantoelichting (Notitie m.e.r.-beoordeling) en bijlage 15 bij de plantoelichting (M.e.r.-beoordelingsbesluit) niet met het ontwerp ter inzage zijn gelegd. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat deze stukken dateren van na de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan en wel bij het (gewijzigd) vastgestelde bestemmingsplan ter inzage hebben gelegen.
Naar het oordeel van de Afdeling moeten deze stukken als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken worden aangemerkt. Dit betekent dat deze stukken op grond van artikel 3:11 van de Awb ter inzage moeten worden gelegd met het ontwerpplan. Dit is echter niet gebeurd, omdat deze stukken pas na terinzagelegging van het ontwerpplan zijn opgesteld. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat deze stukken alsnog als bijlagen bij het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage hebben gelegen. Hierdoor heeft de stichting deze stukken kunnen inzien en hierop kunnen reageren. Dit betekent dat de stichting door dit gebrek niet is benadeeld. Ook is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden dan de stichting hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze omdat deze stukken niet met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen.
Het betoog geeft daarom geen aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
Behoefte
44. De stichting betoogt dat de behoefte aan de in het plan mogelijk gemaakte voorzieningen voor onderwijs en horeca niet goed is onderbouwd. Daartoe heeft de stichting een analyse gemaakt van de ladderonderbouwing, welke analyse door de stichting als bijlage 21 bij het beroepschrift is gevoegd. Hierin staat dat het aan het plan ten grondslag liggende onderzoeksrapport "Ladderonderbouwing" van 21 oktober 2021 onjuistheden bevat, omdat de cijfers in de quickscan onderwijs en Life Sciences & Health en in de quickscan horeca niet kloppen, zo stelt de stichting. Over de quickscan onderwijs en Life Sciences & Health stelt de stichting met betrekking tot middelbaar onderwijs dat de toekomstige verhuizing van de Leo Kannerschool VSO van de Hazenboslaan naar de locatie van de Julianaschool en de uitbreiding van het aantal vierkante meters niet is meegenomen. Ook de recente uitbreiding van het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest is volgens de stichting niet meegenomen. De resterende behoefte is volgens de stichting daarom niet 531 m2, zoals vermeld in tabel 14, maar veel minder tot nihil. Verder stelt de stichting met betrekking tot voorzieningen voor hoger onderwijs en onderzoek dat de resterende behoefte niet 7.478 m2 is zoals vermeld in tabel 15, maar dat er een overschot is van ruim 3.000 m2. Ten aanzien van horeca merkt de stichting op dat de onderbouwing onjuist is en dat er een overschot is van de behoefte aan horeca.
44.1. In de plantoelichting is vermeld dat in het kader van de beoogde nieuwe ontwikkelingen in het plangebied die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, er onderzoek is verricht naar de behoefte aan de nieuwe functies door het Bureau Stedelijke Planning (hierna: BSP). Dit adviesbureau heeft een ladderonderbouwing opgesteld. Het onderzoeksrapport "Ladderonderbouwing De Geesten Oegstgeest" van 21 oktober 2021 van BSP is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van het bestemmingsplan. De raad heeft toegelicht dat de nieuwe school de huidige Leo Kannerschool VSO op de locatie Hazenboslaan 101 vervangt. Per saldo zal de bvo van de Leo Kannerschool VSO niet toenemen op de nieuwe locatie in het onderhavige plangebied. De behoefte aan het betreffende type school wordt verplaatst, en de nieuwe school kan niet eerder worden gerealiseerd dan wanneer de bestaande school is gesloten. Hiermee wordt volgens de raad ten aanzien van de nieuwe school voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
44.2. De Afdeling ziet in wat de stichting heeft aangevoerd over de Leo Kannerschool en het Rijnlands Lyceum geen aanleiding voor het oordeel dat de ladderonderbouwing onjuist of onvolledig is. De raad heeft hierover in het verweerschrift toegelicht en de Afdeling stelt vast dat op pagina 28 en 29 van de ladderonderbouwing zowel het Rijnlands Lyceum als de Leo Kannerschool zijn meegenomen als voorzieningen voor (speciaal) voortgezet onderwijs. De Afdeling ziet derhalve geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers in tabel 14 en 15 van de ladderonderbouwing.
Het betoog slaagt niet.
44.3. Hiervoor onder 33.6 is vermeld dat de raad zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan, voor zover wordt voorzien in de mogelijkheid van 1.000 m2 horeca in kasteel Endegeest, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat blijkens het parkeeronderzoek niet in de parkeerbehoefte van de horeca kan worden voorzien. De raad verzoekt de Afdeling om vernietiging van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gemengd" ter plaatse van kasteel Endegeest en de daarmee corresponderende planregel. Omdat de raad heeft erkend dat het bestemmingsplan voor zover wordt voorzien in de mogelijkheid van horeca in kasteel Endegeest niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, heeft de Afdeling onder 33.7 geoordeeld dat het bestemmingsplan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Wat de stichting aanvoert over de onderbouwing van de behoefte aan horeca hoeft daarom niet te worden besproken.
Stikstof
45. De stichting betoogt dat de raad miskent dat het plan zal leiden tot een bijdrage aan de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide". Het aan het plan ten grondslag liggende stikstofonderzoek is onzorgvuldig en onjuist. De stichting heeft een memo overgelegd van 24 oktober 2022, aangevuld op 15 november 2022, van de landschapsecoloog van het Kwaliteitsteam De Geesten, met de notitie "Advies stikstofproblematiek, natuur en ontwikkeling De Geesten te Oegstgeest" van 23 september 2022 van Bureau Waardenburg B.V. De stichting wijst op pagina 3 van deze notitie, waar staat dat bij 200 of meer voertuigen per dag de emissie zodanig is dat de depositie op 3,2 km groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Een toename van meer dan 200 voertuigen per dag zal dus leiden tot een bijdrage aan de depositie in het Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide". Naarmate het aantal vervoersbewegingen groter is zal de depositiebijdrage een groter deel van het Natura 2000-gebied beslaan, zo staat in de notitie. De stichting stelt dat het aannemelijk is dat er door de ontwikkelingen in het plangebied een toename van meer dan 200 vervoersbewegingen per dag zal plaatsvinden en dat er dus sprake zal zijn van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Gelet hierop had volgens de stichting een passende beoordeling moeten worden gemaakt.
45.1. De Afdeling stelt vast dat dit een nieuwe beroepsgrond is die na afloop van de beroepstermijn is aangevoerd. De Afdeling stelt ook vast dat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3.1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw). Gelet hierop is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het plan. Er worden immers meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied gebouwd.
In artikel 1.6a van de Chw is bepaald dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen nieuwe beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan artikel 1.6a van de Chw echter niet worden tegengeworpen, wanneer het besluit en de kennisgeving van het besluit niet in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1483). De Afdeling overweegt dat in dit geval niet aan de stichting kan worden tegengeworpen dat deze beroepsgrond na afloop van de beroepstermijn is aangevoerd, aangezien de toepasselijkheid van de Chw in het besluit van 25 november 2021 en de kennisgeving daarvan niet conform artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw is vermeld. Weliswaar is de stichting bij brief van 26 september 2022 door de Afdeling gewezen op het van toepassing zijn van de Chw, maar daarbij is niet vermeld dat de stichting geen nieuwe beroepsgronden meer kan aanvoeren. Daarom bestaat geen aanleiding de beroepsgrond over stikstof in het nadere stuk van 21 juli 2023 buiten beschouwing te laten. 45.2. Park Endegeest Ontwikkeling B.V. heeft ter zitting gesteld dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond van de stichting in de weg staat, omdat het Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide" niet tot het werkgebied van de stichting behoort.
De Afdeling stelt vast dat de stichting op grond van artikel 3 van de statuten het gebied Wilhelminapark en Geesten te Oegstgeest als werkgebied heeft, alsmede de daarom liggende gronden en woonwijken. De Afdeling overweegt dat het Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide" niet behoort tot het werkgebied van de stichting. De afstand van het gebied Wilhelminapark en Geesten tot het Natura 2000-gebied is ongeveer 2,9 km. Het Natura 2000-gebied valt daarom ook niet onder de ook als werkgebied benoemde "daarom liggende gronden en woonwijken" van het gebied Wilhelminapark en Geesten. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen grond om te oordelen dat de bepalingen uit de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), die strekken tot de bescherming van natuurwaarden van Natura 2000-gebieden, zo verweven zijn met de belangen van de stichting, dat de betrokken normen van de Wnb strekken tot bescherming van haar belangen. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan de stichting wordt tegengeworpen.
Dit heeft echter geen gevolgen voor de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond, omdat het beroep van de stichting mede is ingesteld door de vereniging Bomenbond Rijnland. Volgens artikel 2 van de statuten van deze vereniging heeft de vereniging ten doel - niet alleen in het grondgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, maar ook daarbuiten - in het algemeen de instandhouding, verrijking en waar nodig herstel van flora, fauna, landschap, soortenrijkdom en ecologie in het algemeen, alles in de ruimste zin. De Afdeling stelt vast dat het Natura 2000-gebied (in ieder geval grotendeels) op het grondgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland ligt. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen grond om te oordelen dat de bepalingen uit de Wnb, die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden, kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van de vereniging Bomenbond Rijnland. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet aan de Bomenbond Rijnland wordt tegengeworpen.
45.3. In paragraaf 5.10.2 van de plantoelichting is vermeld dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide" is gelegen ongeveer 2,9 km ten westen van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepositie-onderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het onderzoeksrapport "Onderzoek stikstofdepositie bestemmingsplan De Geesten te Oegstgeest" van 13 september 2021 van Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling B.V. (hierna: het stikstofonderzoek). In het stikstofonderzoek zijn berekeningen uitgevoerd voor de realisatiefase en de gebruiksfase. Voor de stikstofdepositie-berekeningen is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator 2020. De berekening van de realisatiefase van de nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan geeft een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied. Ook de gebruiksfase geeft een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied, zo staat in het stikstofonderzoek.
45.4. De algemene niet nader onderbouwde stelling die door de stichting naar voren is gebracht dat bij een verkeerstoename van 200 voertuigen per dag de depositie op 3,2 km groter is dan 0,00 mol/ha/jaar, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het stikstofonderzoek. Gelet hierop is er geen reden voor het oordeel dat een passende beoordeling moet worden gemaakt, omdat niet is gebleken dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied.
Het betoog slaagt niet.
Economische uitvoerbaarheid
46. De stichting betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Wat in paragraaf 7.1 van de toelichting over economische uitvoerbaarheid staat is onvoldoende. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1662, onder 3.4, is kostenverhaal niet hetzelfde als economische uitvoerbaarheid in de komende 10 jaar. Er dient duidelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke eis dat het bestemmingsplan de komende 10 jaar economisch uitvoerbaar is en/of er reële marktvraag is. De afgelopen jaren stonden de gebouwen op landgoed Endegeest leeg en te huur, terwijl Rivierduinen bouwruimte op het landgoed zoekt. 46.1. In de plantoelichting is vermeld dat het kostenverhaal, met betrekking tot de bouwplanontwikkelingen, ten aanzien van het bestemmingsplan "De Geesten" is verzekerd door middel van anterieure overeenkomsten. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaars, zijnde de enige eigenaren van de betreffende ontwikkelgebieden in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. De gemeentelijke kosten worden op basis van de overeenkomst verhaald op de ontwikkelaars/eigenaren. Op basis van de anterieure overeenkomsten is het onderhavige bestemmingsplan economisch uitvoerbaar, zo staat in de plantoelichting.
In het verweerschrift stelt de raad zich op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een betoog over uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de economische uitvoerbaarheid, alleen kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is. Die situatie doet zich hier volgens de raad niet voor. Er is volgens de raad geen enkele aanwijzing om te veronderstellen dat het plan niet economisch uitvoerbaar is.
46.2. Op grond van artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro kan de raad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. In wat de stichting heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om eraan te twijfelen dat het plan uitvoerbaar is. Niet betwist is dat de anterieure overeenkomsten daadwerkelijk zijn gesloten. De Afdeling kan de verwijzing van de stichting naar de uitspraak van 21 juni 2017 niet volgen. In die zaak waren er geen anterieure overeenkomsten gesloten en was onduidelijk wie de initiatiefnemer is en of deze kon beschikken over middelen voor het realiseren van de beoogde ontwikkeling. Die situatie doet zich hier niet voor. In wat de stichting heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in overeenstemming met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro is vastgesteld, zoals de Afdeling wel in de door de stichting aangehaalde uitspraak heeft geoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Nadere eisen-regeling
47. De stichting betoogt dat de bepalingen in artikel 23.2 van de planregels onvoldoende waarborgen bieden om de karakteristieke, samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd dorpsgezicht te behouden. Om het beschermd dorpsgezicht te behouden is het van belang om in het bestemmingsplan eisen te stellen over de landschappelijke inrichting van het plangebied, bouwmassa’s in relatie tot de monumenten en de beleving en het visuele karakter van het gebied en de natuurwaarden, zo betoogt de stichting.
47.1. Gelet op wat hiervoor onder 39.1 is overwogen, slaagt dit betoog niet.
Gemeentelijke monumenten
48. De stichting betoogt dat voor een aantal gebouwen op Landgoed Endegeest een procedure loopt om aangewezen te worden als gemeentelijk monument. Daarbij gaat het onder meer om het Dienstengebouw, het Poortgebouw, het TD-gebouw en het Weidepaviljoen. Volgens de stichting had de raad het bestemmingsplan niet mogen vaststellen voordat de aanwijzingsprocedures zijn afgerond en mag het bestemmingsplan geen ruimte bieden om deze gebouwen te verbouwen dan wel, in het geval van het TD-gebouw, te slopen en opnieuw te bouwen.
48.1. De Afdeling overweegt dat al deze gebouwen zijn gelegen binnen het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Het Poortgebouw en het Weidepaviljoen zijn (inmiddels) aangewezen als gemeentelijk monument. Het Dienstengebouw en het TD-gebouw zijn niet aangewezen als gemeentelijk monument. Hierover loopt nog een procedure. Vaststaat dat deze gebouwen ten tijde van het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan (nog) niet waren aangewezen als gemeentelijk monument. De raad had hier dus geen rekening mee kunnen houden. De Afdeling volgt de stelling van de stichting niet dat de raad had moeten wachten tot de procedures zijn afgerond. Die procedures staan los van de onderhavige bestemmingsplanprocedure. Bovendien kunnen de door de stichting genoemde gebouwen niet zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning worden gesloopt, omdat zij zijn gelegen binnen het Rijksbeschermd dorpsgezicht. Tegen een verleende omgevingsvergunning staan voor de stichting rechtsmiddelen open. Het bestemmingsplan voorziet op zichzelf niet in de sloop van het TD-gebouw. Daarnaast heeft de raad er rekening mee gehouden dat het een Rijksbeschermd dorpsgezicht is.
Het betoog slaagt niet.
Taxatie gronden
49. De stichting betoogt dat de raad niet zorgvuldig is omgegaan met belastinggeld. De gronden van het schoolgebouw en het naastgelegen parkeerterrein zijn door middel van een anterieure overeenkomst verkocht door de projectontwikkelaar aan de gemeente. Er zit een groot verschil (factor 3) tussen de taxatierapporten uit 2016 en 2021 die zijn opgesteld door Basis B.V. De stichting kan het verschil niet verklaren. De gemeente heeft volgens de stichting teveel betaald voor de gronden.
49.1. De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het bestreden besluit. Deze grond slaagt daarom niet.
Het beroep van Rivierduinen voor het overige
Bouwvlak bij de Kwekerij
50. Rivierduinen betoogt dat in het plan het bouwvlak ten zuiden van de Kwekerij ten onrechte door de raad is wegbestemd. Het wegbestemmen van dit bouwvlak kan voor Rivierduinen in de toekomst mogelijk tot problemen leiden. Dit vanwege de groeiende behoefte aan zorglocaties in de geestelijke gezondheidszorg. De reden voor het wegbestemmen is volgens de raad gelegen in de inwerkingtreding van artikel 6.33, tweede lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Deze locatie is namelijk inmiddels gelegen binnen NNN-gebied. Daardoor is het niet mogelijk om het bouwvlak ten zuiden van de Kwekerij in het bestemmingsplan "De Geesten" in het plan opnieuw als bouwvlak te bestemmen. In de ontwikkelovereenkomst heeft de gemeente zich verplicht om medewerking te verlenen aan onder andere het realiseren van een appartementengebouw "Wonen Centrum Autisme" op de locatie ten zuiden van de Kwekerij. Daaruit leidt Rivierduinen af dat de gemeente een verplichting heeft om zich waar nodig in te spannen om dit project ook daadwerkelijk doorgang te kunnen laten vinden. Gelet hierop had de raad het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) moeten verzoeken om aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: GS) op grond van het eerste lid van artikel 6.29 ontheffing te vragen van het bepaalde in artikel 6.24, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6.33, tweede lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Door in het kader van de bestemmingsplanprocedure na te laten om een ontheffing aan te vragen, heeft de raad te weinig gewicht toegekend aan zowel de belangen van Rivierduinen als zijn eigen gemeentelijke belangen voor het verwezenlijken van het beleid op het gebied van zorg.
50.1. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het sluiten van de ontwikkelovereenkomst op 16 februari 2010 de locatie van het voormalige bouwvlak door inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2019 nog niet was aangewezen als NNN-gebied. De aanwijzing tot NNN-gebied is dus een omstandigheid die zich heeft voorgedaan nadat de gemeente zich had gecommitteerd tot medewerking aan het realiseren van het appartementengebouw "Wonen Centrum Autisme" op de locatie ten zuiden van de Kwekerij. Ten tijde van de allonge, getekend op 8 en 12 juni 2020, bij de ontwikkelovereenkomst van 16 februari 2010, was dat dus wel het geval. Maar wat onder 4.2 en 4.3 van de allonge staat komt erop neer dat partijen verschillen van mening over de vraag welke gevolgen de aanwijzing tot NNN-gebied heeft voor deze bouwlocatie in relatie tot de ontwikkelovereenkomst. Dat neemt niet weg dat de raad het belang van wat in de ontwikkelovereenkomst is overeengekomen naar het oordeel van de Afdeling dient mee te wegen bij het afwegen van de bij het bestemmingsplan betrokken belangen. De raad heeft hierover ter zitting toegelicht dat het aanvragen van een ontheffing weinig kansrijk zou zijn geweest en wijst hiervoor naar de zienswijze van de provincie op het ontwerpbestemmingsplan. In deze zienswijze heeft de provincie erop gewezen dat het bouwvlak niet overeenstemt met het tweede lid van artikel 6.33 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, omdat onbenutte bouw- en/of gebruiksrechten binnen de NNN-begrenzing niet opnieuw in de bestemming voor deze gronden mogelijk kunnen worden gemaakt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad, bij afweging van de betrokken belangen, redelijkerwijs niet gehouden was om het college te verzoeken om een ontheffing aan te vragen bij GS.
Het betoog slaagt niet.
Gezondheidscentrum
51. Rivierduinen betoogt dat de raad de gevolgen van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan ten westen van de Blauwe Tram-locatie niet heeft onderzocht. Zij voert aan dat het plan voorziet in de oprichting van een nieuw gebouw aan de Kasteellaan, namelijk het Gezondheidscentrum. Aan deze gronden is een bouwvlak toegekend met de enkelbestemming "Maatschappelijk - 2", met een maximum bebouwd oppervlak van 1.785 m2, een maximum vloeroppervlakte bvo van 6.250 m2, een maximum bouwhoogte van 13,5 m en een maximum goothoogte van 10,5 m. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is dit een aanzienlijke toename van de bouwmogelijkheden. Rivierduinen vreest dat deze nieuwbouwlocatie niet zal bijdragen aan het herstel van haar cliënten, omdat het Gezondheidscentrum inbreuk maakt op de rustgevende setting waarin de zorglocaties van Rivierduinen nu zijn gepositioneerd. De ligging van het mogelijk gemaakte Gezondheidscentrum is dusdanig in de directe nabijheid van de Blauwe Tram-locatie (ongeveer 15 m) dat Rivierduinen zich zorgen maakt over de privacy van haar cliënten.
51.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwbouw niets verandert aan de bewegingsvrijheid van de cliënten van Rivierduinen en dat van aantasting van privacy, mede gelet op de afstand van 15 m tussen de bouwvlakken van het Gezondheidscentrum en de Blauwe Tram-locatie, geen sprake is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er bomen en groen aanwezig zijn en er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Daarnaast is er ook, zoals Park Endegeest Ontwikkeling B.V. ter zitting terecht heeft opgemerkt, enige inbreuk op de privacy als er wandelaars door het park lopen en is de impact van het Gezondheidscentrum in zoverre vergelijkbaar. Ook wat betreft bouwhoogte heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat dit geen onevenredige inbreuk maakt op zonlichttoetreding op de Blauwe Tram-locatie.
Het betoog slaagt niet.
Bestuurlijke lus
52. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
53. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak alsnog:
- met inachtneming van wat is overwogen onder 13.3, toereikend te motiveren waarom wat betreft het Dienstengebouw aan het op pagina 33 van het beeldkwaliteitplan vermelde uitgangspunt wordt voldaan dat de nieuwe bebouwing niet hoger wordt dan het kasteel Endegeest, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 15.2, toereikend te motiveren hoe de maximum bouwhoogte van 15 m van het Dienstengebouw zich verhoudt tot artikel 6.26 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 17.3, toereikend te motiveren waarom "Life Science & Health" instellingen en bedrijven passend zijn binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2", dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 19.1, artikel 1.59 van de planregels te wijzigen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 25.1, het verkeersonderzoek aan te passen. Hierbij zal moeten worden betrokken wat door Rivierduinen naar voren is gebracht over verkeerseffecten die gerelateerd zijn aan "Life Science & Health" instellingen en bedrijven;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 27.1, te motiveren waarom sprake zal zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 33.6 en 33.7, de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gemengd" ter plaatse van kasteel Endegeest en de daarmee corresponderende planregel te laten vervallen;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 35.1, te waarborgen dat een maximale bouwhoogte van 4 m geldt voor de strook grond op de noordelijke zijde van het perceel waar de Leo Kannerschool is voorzien;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
54. In de einduitspraak wordt beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Oegstgeest op om:
- binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 53 de daar omschreven gebreken in het besluit van 25 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Geesten" te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
855-926
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:11
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.
[…]
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 8:51d
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Monumentenwet 1988
Artikel 36
1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
[…]
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
Artikel 11
1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
2. Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 1.2.6
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen.
[…]
Artikel 3.1.6
1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
[…]
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
[…]
5. Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
a. een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
[…]
Omgevingsverordening Zuid-Holland
(zoals dat luidde ten tijde van het besluit van 25 november 2021)
Artikel 6.26
1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoed- en de kasteelbiotopen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voor zover:
a. geen aantasting plaatsvindt van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop, of
b. de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop.
2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:
a. de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;
b. de basisstructuur waaraan het landgoed of de kasteellocatie bewust direct is gekoppeld: een weg, een waterloop, of beide of in geval van een buitenplaats ook indirect door middel van zichtlijnen;
c. het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen;
3. Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoed- als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.
4. Afwijking van het eerste lid is slechts mogelijk indien sprake is van het noodzakelijk herbestemmen van bouw- en gebruiksrechten uit het voorgaande bestemmingsplan of indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.
Artikel 6.29
1. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ontheffing, als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening, te verlenen van de bepalingen in Afdeling 6.2 van deze verordening.
[…]
Artikel 6.33
1. In afwijking van deze afdeling kan een bestemmingsplan een onbenut bouw- of gebruiksrecht uit een voorgaand bestemmingsplan opnieuw bestemmen, indien het belang bij strikte handhaving van deze verordening niet in verhouding staat tot het belang bij het behoud van het bouw- of gebruiksrecht.
2. Deze afwijkingsmogelijkheid is niet van toepassing op een bestemmingsplan voor een gebied binnen het Natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 6.24.
Verordening fysieke Leefomgeving Oegstgeest
Artikel 3.103
1. De vergunning kan worden verleend als:
a. het vellen is vereist vanwege een vordering tot verwijdering van de houtopstand op grond van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek; of
b. de houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt.
2. Als de alternatieven tot behoud van de houtopstand voldoende zijn onderzocht en niet uitvoerbaar zijn kan een vergunning voor het vellen van een monumentale of waardevolle houtopstand, onverminderd het eerste lid, worden verleend:
a. als het gaat om het vellen van een monumentale houtopstand: als een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen het belang van behoud van de houtopstand;
b. als het gaat om het vellen van een waardevolle houtopstand: als een algemeen maatschappelijk belang of een zwaarwegend individueel belang van niet tijdelijke aard opweegt tegen het belang van behoud van de houtopstand; of
c. als volgens een boomdeskundige:
1°. de verwachte levensduur van de houtopstand minder is dan 5 jaar;
2°. instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of ernstige schade; of
3°. er sprake is van noodzakelijke maatregelen tot behoud van de houtopstand, die niet vallen onder regulier periodiek onderhoud.
3. Een vergunning voor het vellen van een andere dan een monumentale of waardevolle houtopstand kan, onverminderd het eerste lid, worden verleend als het belang dat is gediend bij het vellen opweegt tegen een waarde als bedoeld in artikel 3.98, tweede lid, onder c.
Planregels van het bestemmingsplan "De Geesten"
Artikel 1.59 Zorgwonen
wonen in een zorgwoning, waarbij het zorgaspect aanwezig en verzekerd is doordat cumulatief een de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. er is sprake van 24-uurs zorg;
b. er is een verplichting tot het afnemen van zorg;
c. de bewoners hebben een geïndiceerde zorgbehoefte krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz);
d. de zorg wordt verleend in de zorgwoning of in het complex waartoe de zorgwoning behoort, en er is sprake van (nagenoeg) permanent toezicht of begeleiding.
Artikel 1.60 Zorgwoning
een woning, waarbij het zorgaspect aanwezig en verzekerd is en die voldoet aan de criteria van zorgwonen.
Artikel 8.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, onder c. om parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen binnen 10 m van de gebouwen toe te staan, voor zover niet reeds toegestaan ter plaatse van een aanduiding ‘parkeerterrein’, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de parkeervoorzieningen zijn niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland gebied;
b. de parkeervoorzieningen worden gesitueerd aan ten hoogste twee zijden van het gebouw, waarbij tevens de parkeervoorzieningen ter plaatse van een aanduiding ‘parkeerterrein’ worden meegerekend;
c. het woon- en leefklimaat wordt niet onevenredig aangetast;
d. de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een advies van een deskundige inzake natuur dient aan te tonen.
Artikel 11.2.1
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
[…]
c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
[…]
f. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
[…]
Artikel 11.2.2
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
[…]
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11.3
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
[…]
b. voor de functies bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, openbare dienstverlening en verenigingsleven, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' gezamenlijk ten hoogste 2.400 m2 bruto vloeroppervlakte toegestaan;
c. voor de functie onderwijs is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' gezamenlijk ten hoogste 6.000 m2 bruto vloeroppervlakte toegestaan;
[…]
Artikel 13.2.1
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
[…]
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
[…]
Artikel 23.2
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ter bescherming van de aan het beschermd dorpsgezicht Wilhelminapark en Geesten omschreven cultuurhistorische waarden ten aanzien van:
a. de plaats, goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling van gebouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken;
b. de onderlinge situering.
De nadere eisen kunnen worden gesteld mits:
a. dat noodzakelijk is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
b. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.
Artikel 29.1
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels - middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:
[…]
b. overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing nodig is, dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
[..]
3. het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
[…]
Artikel 31.2.1
Ten aanzien van parkeren gelden de volgende regels:
a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of van functie worden gewijzigd, wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden, waarbij (onverminderd de benodigde voldoende parkeergelegenheid) de parkeervoorzieningen op het betreffende deel van het eigen terrein volgens de bestemmingsregels dienen te zijn toegestaan;
b. Bij een omgevingsvergunning, vereist voor een bouwwerk bedoeld onder a., wordt aan de hand van de beleidsregel 'Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest', of de opvolger ervan, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien de beleidsregel inzake parkeren gedurende de planperiode wijzigt, wordt er rekening gehouden met de wijziging bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en b., en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits het specifieke gebruik en/of de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geven en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de parkeersituatie.
Planregels van het vorige bestemmingsplan "Wilhelminapark en geesten"
Artikel 10.2.1 Gebouwen
[…]
c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
[…]
e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximumbebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
[…]
Artikel 10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
[…]
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 24.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.