202205706/1/R3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoogeveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van 16 appartementen op het perceel aan de [locatie] te Hoogeveen (hierna: het perceel) naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2022 in zaak nr. 21/1401.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant], het college en [partij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 9 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Timmer en mr. R.A. de Lijster, zijn gehoord. Verder zijn op de zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en mr. T.D. Rijs, advocaat te Elst, als partij gehoord. De zaak is op zitting tegelijkertijd behandeld met zaak nr. 202202859/1/R3.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van het perceel. Op 24 februari 2020 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van 16 appartementen op het perceel. Bij besluit van 24 april 2020 heeft het college aan [appellant] de gevraagde omgevingsvergunning verleend. [partij] en anderen hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 april 2021 heeft het college dat bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2020 herroepen en opnieuw een omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 30 maart 2022 (hierna: de rechtbankuitspraak) heeft de rechtbank het door [partij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2021 vernietigd, het besluit van 24 april 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 april 2021.
[appellant] heeft het college bij brief van 9 augustus 2022 in gebreke gesteld en vervolgens bij brief van 2 september 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door het college op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van 16 appartementen op het perceel naar aanleiding van de rechtbankuitspraak.
Bij besluit van 15 maart 2023 heeft het college, gevolg gevend aan de rechtbankuitspraak, beslist op de aanvraag.
Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2023:3875, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de rechtbankuitspraak gegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is daarbij vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 24 april 2020 heeft herroepen. Door deze vernietiging is de grondslag aan het besluit van 15 maart 2023 komen te ontvallen. Dat besluit is daarom bij de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2023:3875, vernietigd. De terugwerkende kracht van de vernietiging van de aangevallen uitspraak raakt niet de voordien geldende verplichting van het college om op tijd aan die uitspraak gevolg te geven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:352). Wettelijk kader
2. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
(…)
b. het niet tijdig nemen van een besluit."
Artikel 6:12 luidt:
"1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
(…)."
3. De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het beroep van [appellant]
4. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag door het college naar aanleiding van de rechtbankuitspraak. Daarover heeft hij het volgende aangevoerd.
Volgens [appellant] is artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) van toepassing ten aanzien van de in de rechtbankuitspraak geconstateerde strijdigheid van de derde bouwlaag van het bouwplan met artikel 7.4, aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Omdat artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor van toepassing is op de aanvraag, gold de reguliere voorbereidingsprocedure en had het college binnen acht weken op zijn aanvraag om een omgevingsvergunning moeten beslissen. Dit heeft het college niet tijdig gedaan.
Voor zover de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing mocht zijn - wat [appellant] betwist -, betoogt [appellant] dat de ingebrekestelling niet prematuur is verzonden. Op het moment van verzending van de ingebrekestelling waren namelijk meer dan 14 weken verstreken na de rechtbankuitspraak. Volgens [appellant] kan de beslistermijn niet worden opgeschort als deze termijn al is verstreken.
4.1. In de rechtbankuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan af te wijken. Dat gebrek kleeft zowel aan het besluit van 1 april 2021 als aan het besluit van 24 april 2020. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door deze besluiten te vernietigen respectievelijk te herroepen. De Afdeling gaat er vanuit dat de rechtbank het besluit van 24 april 2020 heeft herroepen, zodat alsnog de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd volgens artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo.
De vraag binnen welke termijn het college ter uitvoering van de rechtbankuitspraak een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen, moet - gelet op het voorgaande - worden beantwoord aan de hand van de voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldende termijnen. Wat [appellant] aanvoert over de toepasselijkheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor, maakt dit niet anders, omdat in deze procedure over het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de rechtbankuitspraak, die uitspraak bepalend is.
4.2. In artikel 3:18, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een besluit op aanvraag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag, moet worden genomen. Deze termijn begon in dit geval te lopen op de dag na verzending van de rechtbankuitspraak. Omdat de rechtbankuitspraak op 30 maart 2022 is verzonden, begon de termijn dus te lopen op 31 maart 2022. Gelet op het bepaalde in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb moest op 30 september 2022 een nieuw besluit op de aanvraag worden genomen. De ingebrekestelling van [appellant] van 9 augustus 2022 was dus prematuur en daardoor is niet voldaan aan de vereisten uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
926
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:18
1. Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
[…].
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
[…]