ECLI:NL:RVS:2023:3920

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
202206024/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake termijnoverschrijding door college van burgemeester en wethouders van Maashorst

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 mei 2023 uitspraak gedaan op het verzet van het college van burgemeester en wethouders van Maashorst tegen een eerdere uitspraak van 19 januari 2023. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het hogerberoepschrift niet tijdig waren ingediend. Het college stelde dat het had voldaan aan de wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid, verwijzend naar de verzendtheorie van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college beweerde dat het de gronden op 23 november 2022 ter post had aangeboden, maar de Afdeling oordeelde dat het poststuk pas op 25 november 2022 door PostNL was ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet tijdig was ingediend.

De Afdeling overwoog dat de enveloppe van het poststuk geen poststempel bevatte en dat de verzendstatus aangaf dat het poststuk op 23 november 2022 was geregistreerd, maar pas op 25 november 2022 was ontvangen. Hierdoor kon niet worden aangenomen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post was bezorgd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen. Het college had niet kunnen aantonen dat het hoger beroep ontvankelijk was, waardoor de Afdeling geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep kon geven.

Uitspraak

202206024/3/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
het college van burgemeester en wethouders van Maashorst,
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2023 in zaak nr. 202206024/2/R2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 19 januari 2023, in zaak nr. 202206024/2/R2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van het college tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in zaak nr. 21/450 van 2 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college verzet gedaan.
Overwegingen
1.       Een hoger beroep kan alleen zonder zitting niet-ontvankelijk worden verklaard als dat ‘kennelijk’ het geval is (artikel 8:54 van de Awb). De term niet-ontvankelijk betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is. De term ‘kennelijk’ betekent dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van het hoger beroep. Als tegen zo’n ‘kennelijk’-uitspraak verzet wordt ingesteld, moet de rechter die op dat verzet beslist beoordelen: (a) of terecht is geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en (b) of daar geen twijfel over mogelijk is. Daarbij neemt de rechter alle argumenten van de indiener mee die te maken hebben met die niet-ontvankelijkverklaring. Dat kunnen ook nieuwe feiten of nieuwe argumenten zijn die daar over gaan.
2.       In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college de gronden van het hogerberoepschrift niet binnen de gestelde termijn van de Afdeling heeft ingediend.
Het college stelt in verzet dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid en de Afdeling het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college voert in verzet aan dat de door de Afdeling gestelde termijn is nageleefd, omdat er is voldaan aan de eisen van de zogenoemde verzendtheorie van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Daaruit volgt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, wanneer dat geschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het college stelt hieraan te hebben voldaan, omdat het de gronden van het beroepschrift op 23 november 2022 aan PostNL heeft aangeboden, waarna PostNL op 28 november 2022 de gronden aan de Afdeling heeft bezorgd.
2.1.    In verzet beoordeelt de Afdeling of in de uitspraak waartegen verzet is gedaan, terecht is geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en of daar geen twijfel over mogelijk is.
De Afdeling heeft in de uitspraak waarvan verzet overwogen dat het college bij brief 26 oktober 2022 in de gelegenheid is gesteld om op uiterlijk 23 november 2022 de gronden van het hogerberoepschrift aan te voeren. Het college stelt daaraan te hebben voldaan en dat het hoger beroep gelet op de verzendtheorie van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb ontvankelijk is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1549, moet in de gevallen waarin op de enveloppe waarmee een beroepschrift wordt ingediend een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld. In dit geval is op de enveloppe echter geen leesbaar poststempel aangebracht. Wanneer in dergelijke gevallen het poststuk op de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, moet worden aangenomen dat het tijdig ter post is bezorgd, tenzij op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd. In deze zaak zijn de eerste en tweede werkdag na de laatste dag van de gestelde termijn, 24 respectievelijk 25 november 2022. De gronden zijn op 28 november 2022 bij de Afdeling ingekomen, dat wil zeggen op de derde werkdag na de gestelde termijn. Nu in dit geval het poststuk op de derde werkdag is ontvangen, kan de eerdergenoemde regel niet worden toegepast. Gezien het ontvangstmoment kan, zoals ook de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470, niet zonder vaststaande feiten die het tegendeel aannemelijk maken worden aangenomen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd. De Afdeling overweegt over de aannemelijkheid van de tijdige terpostbezorging als volgt.
2.2.    De enveloppe van het poststuk waarmee de gronden zijn verzonden bevat geen poststempel. De enveloppe bevat geen datum van terpostbezorging of verzending, maar bevat wel een verzendlabel met bijbehorende verzendcode. Uit de zogenoemde verzendstatus, die is opgehaald op basis van de verzendcode, volgt uit het track-en-trace-systeem van PostNL dat het poststuk met de gronden op 23 november 2022 is geregistreerd bij PostNL onder de vermelding "Pakket is nog niet door PostNL ontvangen of verwerkt". Daaruit kan worden geconcludeerd dat het college die dag het verzendlabel heeft voorgemeld bij PostNL. Op 25 november 2022 is de verzendstatus van het poststuk gewijzigd naar "Zending is ontvangen door PostNL", waardoor het aannemelijk is dat het poststuk pas op 25 november 2022 ter post is bezorgd door het college. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat het college het poststuk weliswaar vóór het einde van de termijn heeft aangemeld bij PostNL, maar het vervolgens niet tijdig ter post heeft bezorgd of heeft afgegeven bij PostNL voor verzending.
2.3.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat zij in haar uitspraak van 19 januari 2023 ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de gronden op 25 november 2022 ter post zijn bezorgd en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk is. Ook ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover te twijfelen.
3.       Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat het hoger beroep niet verder inhoudelijk wordt behandeld.
4.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023
195