201508724/3/A1.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[opposant], wonend te Den Haag,
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2016 in zaak nr. 201508724/2/A4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 januari 2016, in zaak nr. 201508724/2/A4, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] bij brief verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 1 april 2016, waar [opposant] is verschenen.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 14 januari 2016 heeft de Afdeling het beroep van [opposant] tegen het plaatsingsplan voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Kortenbos (wijk 11) na vereenvoudigde behandeling niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overwoog de Afdeling dat [opposant] te laat beroep heeft ingesteld en dat [opposant], hoewel daartoe per aangetekende brief van 30 november 2015 in de gelegenheid gesteld, geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kon worden afgeleid dat hij in dit opzicht redelijkerwijs niet in verzuim was.
2. [opposant] betoogt dat de Afdeling het beroep ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat hij abusievelijk 25 november 2015 als dagtekening op het beroepschrift heeft vermeld, maar het beroepschrift reeds op 23 november 2015 bij PostNL ter verzending heeft aangeboden. Voorts voert [opposant] aan dat hem niet kan worden verweten dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het beroepschrift reeds eerder ter verzending heeft aangeboden dan 25 november 2015, omdat hij vanwege afwezigheid door vakantie geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de brief van 30 november 2015.
3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 samen met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zes weken met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet langer dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Niet in geschil is dat het besluit bekendgemaakt is op 14 oktober 2015, zodat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 15 oktober 2015 en liep tot en met 25 november 2015. Voorts is niet in geschil dat het beroepschrift op 30 november 2015 en dus buiten de termijn, doch binnen een week na afloop van de termijn, door de Afdeling is ontvangen. Bepalend voor de ontvankelijkheid van het beroep is of het beroepschrift tijdig - binnen de beroepstermijn - ter post is bezorgd.
5. In gevallen waarin op de enveloppe waarmee een beroepschrift wordt ingediend een leesbaar poststempel is geplaatst, moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld. In dit geval is op de enveloppe echter geen leesbaar poststempel aangebracht. Wanneer in dergelijke gevallen het poststuk op de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, moet worden aangenomen dat het tijdig ter post is bezorgd, tenzij op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd. Nu in dit geval het beroepschrift op de derde werkdag is ontvangen, kan deze regel echter niet worden toegepast. Gezien het ontvangstmoment kan, zoals ook de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470, niet zonder vaststaande feiten die het tegendeel aannemelijk maken worden aangenomen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. 6. Met de enkele, niet met bewijsstukken onderbouwde, stelling van [opposant] dat hij het beroepschrift op 23 november 2015 heeft aangeboden bij PostNL - hetgeen veronderstelt dat het stuk door een aan PostNL te wijten vertraging pas op de vijfde werkdag na de dag van terpostbezorging is ontvangen - heeft [opposant] niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het verstrijken van de termijn en dus tijdig het beroepschrift heeft aangeboden bij PostNL. Dat [opposant] door afwezigheid vanwege vakantie geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de aangetekende brief van 30 november 2015 van de Afdeling leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij ook in verzet geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aannemelijk maken dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn is aangeboden bij PostNL.
7. Gezien het voorgaande geeft het verzet geen aanleiding voor het oordeel dat de Afdeling in de uitspraak waarvan verzet het beroep van [opposant] ten onrechte met vereenvoudigde behandeling, dat wil zeggen: zonder behandeling ervan ter zitting, kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzet is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
262-833.