ECLI:NL:RVS:2023:329

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
202106033/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

Op 26 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 7 oktober 2020 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 23 februari 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 20 augustus 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond.

In het hoger beroep klaagde de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om hem te horen over het bezwaar. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval niet redelijkerwijs kon concluderen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling te horen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en hem te horen. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.511,00 bedroegen, en het griffierecht van € 181,00. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

Uitspraak

202106033/1/V1.
Datum uitspraak: 26 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 augustus 2021 in zaak nr. 21/1662 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ervan heeft afgezien om hem te horen over het gemaakte bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 en 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, heeft de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 februari 2021 wordt vernietigd. Wat de vreemdeling in de eerste grief aanvoert, behoeft daarom geen bespreking. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar en hem daarvoor moeten horen. De staatssecretaris moet de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris alleen het in beroep geheven griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 augustus 2021 in zaak nr. 21/1662;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 23 februari 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023
716-966