202101817/1/R3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Bolsward, gemeente Súdwest-Fryslân, en de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] (hierna samen en in enkelvoud: [vennoot])
2. [appellant sub 2], wonend te Bolsward, gemeente Súdwest-Fryslân,
appellanten,
en
1. de minister van Economische Zaken en Klimaat,
2. de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (nu: de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening),
3. het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân,
verweerders.
Procesverloop
In het kader van het project Netversterking westelijk Friesland zijn ten behoeve van de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation en de aanleg van ondergrondse hoogspanningskabels verschillende besluiten genomen, waaronder:
a. een besluit van 19 januari 2021 van de minister van EZK en een besluit van 21 januari 2021 van de minister van BZK tot vaststelling van het inpassingsplan "Netversterking westelijk Friesland";
b. een besluit van 22 januari 2021 van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân tot verlening van een omgevingsvergunning aan TenneT TSO B.V. voor het realiseren van het hoogspanningsstation met toegangsweg, het aanleggen van ondergrondse hoogspanningskabels en het realiseren van opstijgpunten om de ondergrondse hoogspanningskabels aan te sluiten op het bestaande bovengrondse hoogspanningsnet.
Deze besluiten zijn met toepassing van de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
[vennoot] en [appellant sub 2] hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
De ministers van EZK en BZK (hierna: de ministers) en het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân hebben een verweerschrift ingediend.
De ministers hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 10 juli 2023 behandeld, waar zijn verschenen:
- [vennoot A] en [appellante sub 1], bijgestaan door mr. S.T. Bosch, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn;
- de ministers, vertegenwoordigd door mr. E. van Kerkhoven en ing. J.G. Wigger;
- het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân, vertegenwoordigd door mr. R.B. Mienstra.
Ook is op de zitting als partij gehoord TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door ir. G.W. Lassche, [gemachtigde A], [gemachtigde B], mr. V.C.E. Wattenberg en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. I.F. Kieft, advocaat te Rotterdam, en mr. K. van Ettekoven, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
Inleiding
1. De bestreden besluiten maken de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation met daarbij benodigde ondergrondse hoogspanningskabels en opstijgpunten mogelijk ten behoeve van het project Netversterking westelijk Friesland. De locatie voor het nieuwe hoogspanningsstation ligt op het grondgebied van de gemeente Súdwest-Fryslân, aan de Klaverweg ten westen van Bolsward aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein De Marne. Het nieuwe hoogspanningsstation zal worden ontsloten via de Witmarsumerweg. TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) en Windpark Fryslân B.V. zijn de gezamenlijke initiatiefnemers van het project.
Vanaf het nieuwe hoogspanningsstation komen in zuidwestelijke richting vier ondergrondse 110 kV-kabelcircuits om een bestaande ondergrondse 110-kV kabel nabij de A7 te kunnen aansluiten op het nieuwe hoogspanningsstation. Daarnaast komen vanaf het nieuwe hoogspanningsstation in noordoostelijke richting zes ondergrondse 110 kV-kabelcircuits richting de bestaande hoogspanningslijn bij Bolsward, waar de zes ondergrondse kabelcircuits via twee opstijgpunten inlussen op de bestaande 110 kV-ring. Er wordt aangesloten op de bestaande hoogspanningsmasten 45 (lijn Herbaijum - Marnezijl) en 52 (lijn Rauwerd, Sneek/Marnezijl).
De doelstelling van het project is het verder versterken van het 110 kV-net in Noord-Nederland. Zoals in de plantoelichting staat en ook op de zitting door TenneT is toegelicht, heeft TenneT als netbeheerder de verantwoordelijkheid om (duurzame) energie-initiatieven aan te sluiten op het landelijke elektriciteitsnet. Uit de capaciteitsanalyses die TenneT uitvoert, is gebleken dat het bestaande elektriciteitsnet in westelijk Friesland moet worden versterkt. Dit is zo vanwege de toenemende vraag naar elektriciteit in combinatie met de grootschalige opwekking van duurzame energie in de provincie Friesland, waaronder het inmiddels in bedrijf zijnde windpark Fryslân. Het project netversterking westelijk Friesland, waarvan de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation onderdeel is, is dan ook noodzakelijk om duurzame energie-initiatieven te kunnen aansluiten op het elektriciteitsnet en de leveringszekerheid van stroom in westelijk Friesland nu en in de toekomst te kunnen blijven garanderen, zo stellen de ministers en TenneT.
De appellanten
2. [vennoot] woont aan [locatie 1] in Bolsward, waar hij een melkveehouderij heeft. De melkveehouderij ligt in het oosten van het plangebied, tussen het nieuwe hoogspanningsstation en de locatie waar het hoogspanningsstation wordt aangesloten op het bestaande hoogspanningsnet. De afstand van de woning van [vennoot] tot aan het nieuwe hoogspanningsstation bedraagt ruim 500 m. De zes kabelcircuits van het nieuwe hoogspanningsstation naar het bestaande hoogspanningsnet lopen grotendeels over de landbouwgronden die in gebruik zijn bij [vennoot]. De afstand van deze ondergrondse kabeltracés tot aan de woning en bedrijfsgebouwen van [vennoot] is ruim 200 m.
[vennoot] vreest dat het nieuwe hoogspanningsstation met bijbehorende kabelcircuits negatieve gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat, zijn eigen gezondheid en de gezondheid van zijn vee. Daarbij wijst hij op de gevolgen van de blootstelling aan magneetvelden en de aspecten geluid en uitzicht. Ook wijst hij op de gevolgen voor zijn bedrijfsvoering vanwege de aanleg van de nieuwe ondergrondse hoogspanningskabels en de twee opstijgpunten, waaronder het verlies van een deel van de bij hem in gebruik zijnde landbouwgrond.
3. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in Bolsward. Zijn woning ligt op ongeveer 140 m ten zuiden van het nieuwe hoogspanningsstation. Hij vreest dat het nieuwe hoogspanningsstation negatieve gevolgen heeft voor zijn gezondheid vanwege een toename aan geluidhinder en vanwege de gevolgen van de blootstelling aan de magneetvelden bij het hoogspanningsstation. Ook is hij van mening dat zijn uitzicht wordt belemmerd en de waarde van zijn woning zal verminderen als gevolg van het nieuwe hoogspanningsstation.
De verschillende besluiten
4. Om de bouw van het hoogspanningsstation, de opstijgpunten en de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsspanningskabels mogelijk te maken, zijn verschillende besluiten van verschillende bestuursorganen nodig. Op de zitting is vastgesteld dat het beroep van [vennoot] zich richt tegen het inpassingsplan en de aan TenneT verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het hoogspanningsstation, de bouw van de twee opstijgpunten bij de bestaande hoogspanningslijn en de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels van het nieuwe hoogspanningsstation naar de bestaande hoogspanningslijn bij Bolsward. Dit zijn de twee besluiten die in het procesverloop aan het begin van deze uitspraak zijn vermeld.
[appellant sub 2] is niet de op de zitting verschenen. Hij heeft in zijn beroepschrift niet gespecificeerd tegen welke besluiten zijn beroep is gericht. Omdat [appellant sub 2] in zijn beroepschrift alleen beroepsgronden naar voren heeft gebracht over het nieuwe hoogspanningsstation, leidt de Afdeling daaruit af dat zijn beroep net als [vennoot] alleen is gericht tegen het inpassingsplan en de aan TenneT verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het hoogspanningsstation.
Het oordeel van de Afdeling en de opzet van de uitspraak
5. De Afdeling is van oordeel dat de beroepen van [vennoot] en [appellant sub 2] ongegrond zijn. Dit betekent dat de realisatie van het hoogspanningsstation met bijbehorende ondergrondse hoogspanningskabels en opstijgpunten doorgang kan vinden. De Afdeling licht hierna toe waarom. Dit doet de Afdeling aan de hand van de door [vennoot] en [appellant sub 2] aangevoerde beroepsgronden en het hierna onder 6 opgenomen toetsingskader. Bij de bespreking van de beroepsgronden zal de Afdeling als eerste ingaan op het door de ministers vastgestelde inpassingsplan (overwegingen 6 tot en met 12.2). Daarna komt de aan TenneT verleende omgevingsvergunning aan de orde (overweging 13).
Het inpassingsplan
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep gericht tegen een inpassingsplan?
6. Bij de vaststelling van een rijksinpassingsplan moeten de ministers bestemmingen aanwijzen en regels geven die de ministers uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De ministers hebben daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Locatiekeuze van de kabeltracés
7. Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, zijn in het inpassingsplan ondergrondse hoogspanningskabels mogelijk gemaakt vanaf het nieuwe hoogspanningsstation naar de bestaande hoogspanningslijnen bij Bolsward. Hiermee wordt het nieuwe hoogspanningsstation aangesloten op het bestaande hoogspanningsnet. Deze ondergrondse hoogspanningskabels zijn voorzien ten noorden van de bedrijfslocatie van [vennoot] en lopen over de landbouwgronden die door [vennoot] worden gepacht ten behoeve van zijn melkveehouderij. In het inpassingsplan is met het bestemmingsvlak "Bedrijf - Opstijgpunt" de locatie aangeduid waar de ondergrondse hoogspanningskabels met opstijgpunten worden aangesloten op het bestaande hoogspanningsnet. Dit is bij de bestaande hoogspanningsmasten 45 en 52. Het bestemmingsvlak "Bedrijf - Opstijgpunt" heeft een oppervlakte van ongeveer 0,2 ha en bevindt zich op de door [vennoot] gepachte landbouwgronden.
[vennoot] wenst dat in het inpassingsplan voor een ander kabeltracé was gekozen. In plaats van de in het inpassingsplan gekozen route ten noorden van zijn bedrijfslocatie, door [vennoot] ook wel omschreven als route 2, had volgens hem moeten worden gekozen voor een route ten zuiden van zijn bedrijfslocatie langs het bedrijventerrein De Marne, door hem ook wel omschreven als route 1. Ook bij route 1 lopen de kabels weliswaar over de door hem gepachte landbouwgronden, maar zal zijn bedrijfslocatie volgens [vennoot] minder in een zogenoemde driehoek van spanningsvelden komen te liggen. Daarbij wijst hij erop dat zich in de huidige situatie al twee hoogspanningslijnen op beperkte afstand, namelijk op minder dan 100 m van zijn woning en bedrijfsgebouwen, bevinden. Daarnaast biedt de keuze voor route 1 volgens [vennoot] de mogelijkheid de ondergrondse hoogspanningskabels aan te sluiten op de twee bestaande hoogspanningsmasten op het bedrijventerrein. Dit voorkomt dat een deel van de bij hem in gebruik zijnde landbouwgronden verloren gaat om de opstijgpunten te realiseren, zo betoogt [vennoot]. Ook wordt bij de zuidelijk gelegen route 1 het open landschap aan de noordzijde van zijn bedrijfslocatie behouden. Dit past volgens [vennoot] bij het streven om zo min mogelijk inbreuk te maken op de karakteristieken van het Friese landschap. Volgens [vennoot] staat in de plantoelichting weliswaar dat route 1 niet mogelijk zou zijn vanwege de veiligheidsafstand die moet worden aangehouden tot de op zijn perceel aanwezige windturbine, maar ook wanneer zijn windturbine onverhoopt zou omvallen, bevinden de kabels bij de zuidelijke variant zich volgens hem nog op voldoende ruime afstand om te voorkomen dat zij door de windturbine worden geraakt.
7.1. De ministers moeten bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben de ministers beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
7.2. [vennoot] heeft op de zitting naast de in het inpassingsplan gekozen route 2 en de door hem als voorkeursroute aangeduide route 1, ook gewezen op een zogenoemde route 3 over andere dan door hem gepachte gronden. Verder heeft hij in zijn beroepschrift en op de zitting nog gewezen op een mogelijkheid om de kabels verder in zuidelijke richting aan te leggen aan de andere zijde van de A7. Op de zitting heeft [vennoot] aangegeven dat deze alternatieven een zogenoemd "gepasseerd station" zijn. Uit wat is besproken op de zitting, blijkt dat [vennoot] zich dan ook richt op de door hem omschreven alternatieve route 1. Daarom zal de Afdeling hierna uitsluitend op deze alternatieve route nader ingaan.
7.3. In paragraaf 4.5 van de plantoelichting is toegelicht waarom niet is gekozen voor de door [vennoot] als route 1 aangeduide alternatieve ligging van de kabeltracés. Daarbij is onder meer vermeld dat de ondergrondse kabels bij route 1 liggen binnen de veiligheidscontour van de op het perceel van [vennoot] aanwezige windturbine. In het verweerschrift en op de zitting hebben de ministers onderkend dat vanwege de beperkte omvang van deze windturbine, dit achteraf gezien niet het geval is. Dit laat volgens de ministers echter onverlet dat de overige nadelen die zijn verbonden aan de keuze voor route 1 nog onverkort gelden en dat om die reden de gemaakte afweging bij de keuze voor de route van de ondergrondse kabels niet anders wordt.
Over deze nadelen staat in de plantoelichting dat bij route 1 langs het bedrijventerrein De Marne de aansluiting van de ondergrondse hoogspanningskabels op het bestaande hoogspanningsnet plaatsvindt bij de bestaande hoogspanningsmasten 47 en 54. Deze masten staan op het bedrijventerrein De Marne. Het realiseren van een opstijgpunt in deze masten heeft tot gevolg dat de toegangsweg van één bedrijf en het terrein van een ander bedrijf op het bedrijventerrein worden ingenomen door het opstijgpunt, zo staat in de plantoelichting. Op de zitting is dit door TenneT met een plattegrond van het bedrijventerrein nader gevisualiseerd. Door [vennoot] is op de zitting niet weersproken dat uit de getoonde plattegrond kan worden afgeleid dat bij een keuze voor route 1 de opstijgpunten een deel van het bedrijventerrein in beslag nemen. Op de zitting heeft [vennoot] gesteld dat hij desondanks van mening is dat had moeten worden gekozen voor route 1, gezien de voordelen die deze route voor hem biedt in vergelijking met de gekozen route 2. Deze opvatting van [vennoot] deelt de Afdeling niet. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers toereikend gemotiveerd dat de door [vennoot] gewenste voordelen die zijn verbonden aan de keuze voor route 1 minder zwaar wegen dan de nadelen die aan deze keuze zijn verbonden. Deze nadelen zijn volgens de ministers niet alleen de grote gevolgen voor de bestaande bedrijven op het bedrijventerrein die een toegangsweg en een deel van de gronden op het bedrijventerrein verliezen, maar ook de gebruiksbelemmeringen die in een zone rondom de ondergrondse hoogspanningskabels aan de bedrijven op het bedrijventerrein moeten worden opgelegd. Daarnaast is het volgens de ministers technisch bijzonder ingewikkeld de zes ondergrondse kabelcircuits en opstijgpunten op het bedrijventerrein aan te leggen, onder meer vanwege de beperkte ruimte die ter plaatse beschikbaar is en vanwege de aanwezigheid van een nabijgelegen tankstation.
Weliswaar leidt de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels op de door [vennoot] gebruikte landbouwgronden ook voor [vennoot] tot een gebruiksbelemmering, maar dat is zowel bij de keuze voor route 1 als voor route 2 het geval. Beide routes lopen namelijk over de landbouwgronden van [vennoot]. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de afstand van de woning en bedrijfsgebouwen van [vennoot] tot de ondergrondse kabels niet wezenlijk verschilt tussen route 1 en route 2. Ook volgt de Afdeling [vennoot] niet in zijn opvatting dat bij een keuze voor route 1 het open landschap aan de noordzijde van zijn bedrijfslocatie behouden blijft. Ook bij een keuze voor route 2 blijft dit open landschap behouden, omdat de kabels ondergronds worden aangelegd en daarmee na de aanleg niet meer zichtbaar zijn. Weliswaar heeft een keuze voor route 1 in plaats van voor route 2 voor [vennoot] het voordeel dat een deel van de door hem gebruikte landbouwgrond niet nodig is voor de realisatie van de opstijgpunten, maar de voor [vennoot] nadelige gevolgen van het verlies van landbouwgrond hebben de ministers, mede gelet op wat hieronder onder 11.1 over deze nadelige gevolgen is overwogen, minder groot kunnen achten dan de hiervoor omschreven nadelige gevolgen die zijn verbonden aan de realisatie van de opstijgpunten op het bedrijventerrein.
De Afdeling concludeert dan ook dat de ministers toereikend hebben gemotiveerd waarom niet voor de door [vennoot] gewenste alternatieve kabelroute 1 is gekozen.
7.4. Ten overvloede merkt de Afdeling in dit verband nog op dat [vennoot] op de zitting weliswaar heeft gesteld dat de ministers er bij de afweging om niet te kiezen voor route 1 ten onrechte van zouden zijn uitgegaan dat op het bedrijventerrein bedrijven zouden zijn gevestigd die voedingsmiddelen produceren, terwijl het volgens [vennoot] uitsluitend gaat om aan de voedingsmiddelenindustrie aanverwante bedrijven, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op wat onder 7.3 is overwogen, heeft dit aspect geen rol gespeeld in de keuze van de ministers voor de route van de ondergrondse hoogspanningskabels.
De betogen slagen niet.
Effecten van het nieuwe hoogspanningsstation en de ondergrondse hoogspanningskabels op het woon- en leefklimaat en de gezondheid
Magneetvelden
8. [vennoot] vreest dat de magneetvelden die ontstaan door het nieuwe hoogspanningsstation en de daarbij horende ondergrondse hoogspanningskabels, negatieve gevolgen hebben voor zijn gezondheid en de gezondheid van zijn vee. In de planstukken wordt weliswaar verwezen naar onderzoeken naar de effecten van de blootstelling aan magneetvelden, maar afgevraagd kan worden of deze onderzoeken representatief zijn voor de specifieke situatie in zijn omgeving, zo betoogt [vennoot]. Hij wijst er daarbij op dat al bestaande hoogspanningslijnen op minder dan 100 m van zijn woon- en bedrijfslocatie aanwezig zijn. [vennoot] vraagt zich af of met het versterkend effect van de bestaande hoogspanningslijnen rekening is gehouden in het ten behoeve van het inpassingsplan verrichte magneetveldonderzoek. [vennoot] verwijst in dit verband ook naar zijn zienswijze, waarin hij onder meer heeft gesteld dat zijn familie en ook zijn vee in de huidige situatie al grote gezondheidsproblemen ondervinden, vermoedelijk veroorzaakt door de twee bestaande nabijgelegen hoogspanningslijnen.
Ook [appellant sub 2] wijst op de gevolgen van de blootstelling aan magneetvelden die ontstaan bij transport van elektriciteit.
8.1. De Afdeling stelt voorop dat in Nederland geen wettelijke normen zijn gesteld voor de blootstelling aan magneetvelden die ontstaan bij een hoogspanningsverbinding. Wel is hierover op rijksniveau beleid ontwikkeld. Op het moment van de vaststelling van het in deze procedure aan de orde zijnde inpassingsplan was dit beleid opgenomen in een brief van de toenmalige staatssecretaris van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) uit oktober 2005. Daarin adviseerde de staatssecretaris de colleges van burgemeester en wethouders en de colleges van gedeputeerde staten om bij planologische besluiten voor tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, of bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (µT). Dit beleid is tot stand gekomen op basis van advies van de Gezondheidsraad en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Door beide instanties is toen geconcludeerd dat er ondanks veel onderzoek daarnaar, geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magneetvelden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van gezondheidseffecten, waaronder in het bijzonder leukemie bij kinderen. Op basis van deze wetenschappelijke gegevens, de maatschappelijke onrust en het voorzorgprincipe is als beleidsdoel geformuleerd dat nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden moeten worden. Dit beleidsdoel heeft geleid tot het hiervoor vermelde beleidsadvies dat is opgenomen in de hiervoor genoemde brief van de staatssecretaris. In de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, onder 2.16 en verder, heeft de Afdeling overwogen dat, gegeven de bestaande onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico’s en de beschikbare wetenschappelijke gegevens, met de beleidskeuze voor een magneetveldzone van 0,4 µT niet op een onjuiste wijze invulling is gegeven aan het voorzorgsbeginsel. In onder meer de uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, onder 14.3, heeft de Afdeling met betrekking tot de mogelijke gezondheidsrisico’s van hoogspanningslijnen, zoals het optreden van ziektes als kinderleukemie of Alzheimer, overwogen dat er sinds het geldende rijksbeleid uit 2005 geen wetenschappelijke onderzoeken zijn verschenen waaruit duidelijk andere conclusies kunnen worden getrokken over een verband daartussen. [vennoot] en [appellant sub 2] dragen in dit kader ook geen nadere onderzoeken aan die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Weliswaar is voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan in april 2018 een nieuw advies van de Gezondheidsraad verschenen in het kader van een actualisatie en herijking van het beleid uit 2005, maar dat leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel dan in de hiervoor genoemde eerdere uitspraken van de Afdeling. Ook in dat advies staat dat de Gezondheidsraad in de huidige stand van de wetenschap geen aanleiding ziet te adviseren het beleid met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen te heroverwegen. Omdat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magneetvelden en een verhoogd risico op kinderleukemie en hersentumoren, en magneetvelden niet tegengehouden worden door bodem of bouwmaterialen, geeft de Gezondheidsraad vanuit gezondheidskundig oogpunt wel in overweging om het beleid uit 2005 dat ziet op bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magneetvelden uit het elektriciteitsnetwerk, zoals transformatorstations en transformatorhuisjes. Met deze overweging is in de onderzoeken die ten behoeve van het inpassingsplan zijn verricht rekening gehouden, omdat in de magneetveldberekeningen die ten behoeve van het inpassingsplan zijn verricht, de magneetveldcontouren zijn onderzocht voor de ondergrondse kabels en het hoogspanningsstation die in het inpassingsplan worden mogelijk gemaakt. Uit afbeelding 8.1 die is opgenomen in het bij de plantoelichting gevoegde rapport "Rapportage Magneetveldberekeningen en beïnvloeding buisleidingen" van november 2020 (hierna: de magneetveldberekeningen uit november 2020) blijkt dat er geen gevoelige objecten liggen binnen de berekende 0,4 µT-contouren van de ondergrondse kabels en het hoogspanningsstation en dat er dus geen nieuwe situaties ontstaan waarbij mensen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden boven 0,4 µT. De berekende 0,4 µT-contouren liggen op meer dan 100 m van de woningen van [vennoot] en [appellant sub 2] en de agrarische bedrijfsgebouwen van [vennoot]. Weliswaar wijst [vennoot] erop dat er al twee bestaande hoogspanningslijnen op minder dan 100 m van zijn woon- en bedrijfslocatie aanwezig zijn, maar de Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit, zoals [vennoot] stelt, leidt tot een versterkend effect op de magneetveldcontouren in de omgeving van zijn woning- en bedrijfsgebouwen en daarmee leidt tot een andere uitkomst van de onderzoeken dan hiervoor is vermeld. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het punt waar de ondergrondse hoogspanningskabels aansluiten op de bestaande hoogspanningsmasten 45 en 52 is gelegen op ruim 200 m van de woon- en bedrijfslocatie van [vennoot]. Uit de afbeeldingen 5.5 en 5.6 opgenomen in de magneetveldberekeningen uit november 2020 blijkt dat het project uitsluitend leidt tot een geringe verbreding van de 0,4 µT-contour ter hoogte van de opstijgpunten. Het gaat, zo heeft TenneT op de zitting toegelicht, om een verbreding van 1 m aan weerszijden van de contour. Deze verbreding leidt er daarmee niet toe dat de woning en bedrijfsgebouwen van [vennoot] binnen de 0,4 µT-contour komen te liggen, gezien de afstand van ruim 200 m van de woning en bedrijfsgebouwen tot aan het opstijgpunt. Ook blijkt uit de afbeeldingen 5.5 en 5.6 dat ter hoogte van de woning en bedrijfsgebouwen van [vennoot] de breedte van de 0,4 µT-contour niet wijzigt, omdat ter plaatse geen wijziging plaatsvindt in de bestaande hoogspanningsverbinding.
Omdat de woningen van [vennoot] en [appellant sub 2] niet liggen binnen de magneetveldzone van 0,4 µT, waarmee wordt voldaan aan de wijze waarop in het ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan geldende beleid invulling is gegeven aan het voorzorgsbeginsel, hebben de ministers zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het inpassingsplan wat betreft het aspect magneetvelden negatieve invloed heeft op de gezondheid van [vennoot] en [appellant sub 2].
8.2. Wat betreft de effecten van de magneetvelden op het vee van [vennoot], wijst de Afdeling erop dat - zoals hiervoor is overwogen - de bedrijfsgebouwen van [vennoot] niet liggen binnen de magneetveldzone van 0,4 µT van de nieuwe ondergrondse hoogspanningskabels en het hoogspanningsstation. De ondergrondse hoogspanningskabels lopen wel door het land dat gebruikt wordt door [vennoot] voor de beweiding van zijn vee. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit leidt tot schadelijke effecten voor de gezondheid van het vee van [vennoot]. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in de zienswijzennota, naar aanleiding van de door [vennoot] naar voren gebrachte zienswijze, in dit verband is verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, overweging 39.2, alsook naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2166, overweging 5, en 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465, overweging 17.2. In de zaak, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018 is door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) een deskundigenbericht uitgebracht, waarin staat, zo blijkt uit de uitspraak, dat bij meerdere onderzoeken over het effect van elektromagnetische velden vanwege hoogspanningsverbindingen op de productie en de gezondheid van landbouwdieren en op de groei van gewassen geen significante verschillen in de melkproductie, melksamenstelling en reproductieparameters gevonden zijn, en dat uit de vele onderzoeken die zijn uitgevoerd naar schadelijke gevolgen van laagfrequente elektromagnetische velden, geen bewijs is gevonden voor een causaal verband tussen blootstelling aan laagfrequente magnetische velden en gezondheidsklachten bij dieren. De Afdeling heeft vervolgens in die uitspraak geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de ministers zich niet op het standpunt hebben kunnen stellen dat op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van schadelijke effecten op dieren en gewassen of gevolgen voor de voedselveiligheid als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. Dit is in lijn met de genoemde eerdere uitspraken uit 2016. De oordelen in deze uitspraken zijn geciteerd in de zienswijzennota. [vennoot] heeft geen nadere onderzoeken aangedragen die aanleiding zouden kunnen geven voor een ander oordeel. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan wetenschappelijke aanwijzingen beschikbaar waren waaruit zou volgen dat het inpassingsplan negatieve effecten zou hebben op het vee van [vennoot], waarmee de ministers bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening hadden kunnen en moeten houden. De betogen slagen niet.
Geluid
9. [vennoot] en [appellant sub 2] vrezen dat als gevolg van de in het inpassingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van het hoogspanningsnet de geluidhinder zal toenemen.
- [vennoot]
9.1. Op de zitting heeft [vennoot] vermeld dat hij niet vreest voor een toename aan geluidhinder ten gevolge van het nieuwe hoogspanningsstation, omdat dit station zich op ruim 500 m van zijn woning en bedrijfslocatie bevindt. Ook heeft hij op de zitting bevestigd dat de ondergrondse hoogspanningskabels vanwege de ligging in de grond geen geluidhinder veroorzaken. De vrees van [vennoot] voor een toename aan geluidhinder ziet, gelet op wat is besproken op de zitting, op de opstijgpunten en de bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen nabij zijn woning en bedrijfslocatie. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de bestaande hoogspanningslijnen bij vochtig weer een knetterend geluid veroorzaken. [vennoot] vreest dat dit geluid verder zal toenemen, omdat volgens hem in de projectsituatie meer stroom over de bestaande hoogspanningslijnen zal worden getransporteerd, zo heeft hij op de zitting toegelicht.
9.2. In paragraaf 5.8 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect geluidhinder. Daarin is uitsluitend het onderzoek beschreven naar de geluidhinder van het nieuwe hoogspanningsstation, omdat het project verder geen geluidhinder tot gevolg heeft, zo staat in de plantoelichting. Op de zitting is dit door de ministers en TenneT nogmaals bevestigd. Zo veroorzaken opstijgpunten, waar [vennoot] op de zitting naar heeft verwezen, geen geluidhinder, aldus de ministers en TenneT. Ook de bestaande hoogspanningslijnen zullen volgens de ministers en TenneT in de projectsituatie geen extra geluidhinder veroorzaken. Op de zitting is hierover toegelicht dat het zogenoemde knetterende geluid dat hoogspanningslijnen kunnen veroorzaken bij vochtig weer niet afhankelijk is van de stroomsterkte. [vennoot] heeft op de zitting naar aanleiding van deze toelichting aangegeven uit te gaan van de juistheid daarvan en dit niet te weerspreken. De Afdeling concludeert dat er gelet daarop geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de geluidhinder bij de woon- en bedrijfslocatie van [vennoot] in de projectsituatie zal toenemen.
Het betoog van [vennoot] over het aspect geluidhinder slaagt niet.
- [appellant sub 2]
9.3. [appellant sub 2] heeft in zijn beroepschrift het woord geluidoverlast genoemd, maar dit niet verder toegelicht. Omdat hij in zijn beroepschrift heeft vermeld dat zijn bezwaar zich richt tegen het hoogspanningsstation dat tegenover zijn woning is voorzien, gaat de Afdeling ervan uit dat de vrees van [appellant sub 2] voor een toename aan geluidhinder ziet op het hoogspanningsstation.
Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, bedraagt de afstand van de woning van [appellant sub 2] tot aan het nieuwe hoogspanningsstation ongeveer 140 m. In het aan het inpassingsplan ten grondslag gelegde rapport "Onderzoek naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van het geprojecteerde 110 kV-station Bolsward (BWD110)" van Peutz van 12 mei 2020 (hierna: het akoestisch onderzoek) is onderzoek gedaan naar de geluidhinder van het nieuwe hoogspanningsstation. In paragraaf 2.2 van het akoestisch onderzoek staat dat de geluidrelevante installaties van het hoogspanningsstation bestaan uit vermogensschakelaars in het schakelveld, spoelen en filterbanken bestaande uit weerstanden, condensatoren en compensatiespoelen. In paragraaf 3.2 van het akoestisch onderzoek zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven ten gevolge van het nieuwe hoogspanningsstation op de gevels van de in de directe omgeving aanwezige woningen. Voor de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] in Bolsward bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van het nieuwe hoogspanningsstation 38 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Hierbij is rekening gehouden met een toeslag van 5 dB voor tonaal geluid. Wat betreft het maximale geluidniveau staat in paragraaf 3.4 dat dit op de gevel van de woning van [appellant sub 2] 64 dB(A) bedraagt ten gevolge van de vermogensschakelaars. Deze piekgeluiden treden volgens het akoestisch onderzoek alleen in de dagperiode op enkele malen per jaar, namelijk bij het aan- en uitschakelen van de velden dat plaatsvindt bij periodiek onderhoud. De overige geluidrelevante installaties van het hoogspanningsstation veroorzaken volgens het akoestisch onderzoek slechts beperkt piekgeluid van minder dan 50 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Deze in het akoestisch onderzoek vermelde geluidwaarden voldoen aan de artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) vermelde geluidwaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor het maximaal geluidsniveau voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode op de gevel van gevoelige gebouwen. Verder blijkt uit paragraaf 3.3 van het akoestisch onderzoek dat de cumulatieve geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] in de projectsituatie met 0,35 dB zal toenemen. Dit kan volgens het onderzoek als niet of nauwelijks waarneembaar worden aangemerkt. [appellant sub 2] heeft deze onderzoeksresultaten niet bestreden.
Omdat bij de woning van [appellant sub 2] aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan en de cumulatieve geluidbelasting nauwelijks toeneemt, hebben de ministers zich op het standpunt kunnen stellen dat op het gebied van geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog van [appellant sub 2] kan op dit punt daarom niet slagen.
Visuele hinder en landschap
10. [vennoot] en [appellant sub 2] wijzen ook op de visuele hinder die de in het inpassingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen volgens hen tot gevolg hebben.
- [vennoot]
10.1. Zoals hiervoor onder 2 en 9.1 is overwogen, bevindt het nieuwe hoogspanningsstation zich op ruim 500 m van de woning en bedrijfslocatie van [vennoot]. Hij heeft daarop, mede gelet op de landschappelijke inpassingsmaatregelen die zullen worden getroffen - waar hieronder onder 10.5 nog nader op zal worden ingegaan -, relatief beperkt zicht. Ook de ondergrondse hoogspanningskabels zullen, nadat ze in de grond zijn aangebracht, niet meer zichtbaar zijn. Dit is op de zitting door [vennoot] onderkend. Hij heeft zich op de zitting wat betreft het aspect visuele hinder specifiek gericht tegen de twee opstijgpunten die op ruim 200 m van zijn woning en bedrijfslocatie zijn voorzien. Volgens [vennoot] ontnemen deze opstijgpunten zowel het uitzicht vanuit zijn woning als ook het zicht op het achterliggend weiland en zijn vee. Deze zichtbelemmering heeft daarmee zowel impact op zijn bedrijfsvoering als op zijn woon- en leefklimaat, zo betoogt [vennoot].
10.2. Een opstijgpunt is, zoals blijkt uit de plantoelichting en ook op de zitting is toegelicht, een zogenoemd puntelement in het landschap. Het bestaat uit een relatief open constructie waarop de ondergrondse kabels worden afgespannen om te kunnen aansluiten op het bovengrondse hoogspanningsnet. Zoals hiervoor onder 7 is overwogen, is aan de locatie waar de ondergrondse hoogspanningskabels met opstijgpunten worden aangesloten op het bestaande hoogspanningsnet de bestemming "Bedrijf - Opstijgpunt" toegekend. In artikel 4.2.2 van de planregels, waar de bouwregels voor de bestemming "Bedrijf - Opstijgpunt" zijn opgenomen, is bepaald dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 3 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 20 m.
10.3. De Afdeling volgt [vennoot] niet in zijn opvatting dat de gevolgen van de twee opstijgpunten voor zijn uitzicht zo groot zijn dat die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. Naast het feit dat de opstijgpunten zich op een relatief grote afstand van de woning van [vennoot] bevinden, namelijk ruim 200 m, acht de Afdeling hierbij ook van belang dat een opstijgpunt geen massieve uitstraling heeft, maar bestaat uit een relatief open, puntvormige constructie. Dit is gelet op de situering van het bestemmingsvlak, mogelijk gemaakt in de directe nabijheid van twee bestaande hoogspanningsmasten. Hierdoor is het effect op het bestaande landschap ook om die reden beperkt. Het hekwerk om de opstijgpunten van maximaal 3 m hoog zou wellicht het zicht op het vee van [vennoot] enigszins kunnen ontnemen, maar deze gevolgen acht de Afdeling niet onevenredig groot. Hierbij tekent de Afdeling nog aan dat TenneT op de zitting heeft toegezegd dat de detaillering van het hekwerk zal plaatsvinden in overleg met [vennoot], om ervoor te zorgen dat hij nog zo veel mogelijk zicht houdt op zijn weiland en het vee.
De betogen van [vennoot] slagen op dit punt niet.
- [appellant sub 2]
10.4. [appellant sub 2] heeft in zijn beroepschrift vermeld dat zijn uitzicht zal worden belemmerd door het nieuwe hoogspanningsstation dat tegenover zijn woning is voorzien.
10.5. Op dit punt overweegt de Afdeling het volgende. Aan de locatie waar het nieuwe hoogspanningsstation is voorzien, is de bestemming "Bedrijf - Hoogspanningsstation" toegekend. In artikel 3.2 van de planregels, waar de bouwregels voor deze bestemming zijn opgenomen, is bepaald dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 8 m mag bedragen. De bouwhoogte van bliksemafleiders mag ten hoogste 21 m bedragen.
In paragraaf 5.5.2 van de plantoelichting is aangegeven dat het nieuwe hoogspanningsstation invloed heeft op het landschap. In het ten behoeve van het project opgestelde milieueffectrapport (hierna: MER) zijn de effecten op het landschap als licht negatief beoordeeld. De gekozen locatie scoort daarmee op het gebied van landschap niet slechter dan de in het MER onderzochte alternatieve locaties, die ook als licht negatief, dan wel als negatief zijn beoordeeld. Dat er effecten zijn op het landschap is hiermee onderkend, maar de effecten daarvan zijn als beperkt negatief beoordeeld, omdat het hoogspanningsstation vanuit landschappelijk oogpunt aansluiting vindt bij de bebouwing van het aangrenzende bedrijventerrein De Marne. Vanwege het bedrijventerrein is het landschap ter plaatse in de bestaande situatie al minder open, zo staat in het MER en de plantoelichting. Dit laat echter onverlet, zo hebben de ministers ook onderkend, dat het hoogspanningsstation een blijvende invloed heeft op het landschap. Om die reden is ten behoeve van het inpassingsplan een landschapsplan opgesteld. Dit landschapsplan is als bijlage bij de planregels gevoegd. In artikel 10.1, aanhef en onder b, van de planregels, waar een algemene gebruiksregel over strijdig gebruik is opgenomen, is bepaald dat onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval wordt verstaan: "het niet voorzien in de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation en daarbij behorende voorzieningen als bedoeld in artikel 3 conform het als bijlage 1 bij dit plan opgenomen Landschapsplan, binnen vijf jaar na de aanleg van het hoogspanningsstation als bedoeld in artikel 3." Uit dit artikel volgt dat het hoogspanningsstation landschappelijk moet worden ingepast in overeenstemming met het bij de planregels gevoegde landschapsplan. In het landschapsplan is opgenomen dat rond het hoogspanningsstation bosschages worden aangelegd die het zicht op de installaties en bijbehorende gebouwen beperken. Dit volgt onder meer uit figuur 6 van het landschapsplan. Uit de impressies die zijn opgenomen in het landschapsplan, blijkt dat met de landschappelijke inpassingsmaatregelen uit het landschapsplan het zicht op het hoogspanningsstation voor [appellant sub 2] voor een groot deel zal worden ontnomen. Dit laat echter onverlet dat hij wel enig zicht zal blijven houden op het hoogspanningsstation, maar de effecten daarvan hebben de ministers aanvaardbaar kunnen achten ook in acht genomen de hiervoor onder 1 omschreven belangen die met de realisatie van het hoogspanningsstation zijn gediend.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt niet.
Overige betogen over de gevolgen voor de bedrijfsvoering van [vennoot], ook in het kader van de uitvoerbaarheid
11. Hiervoor is in het kader van de aspecten magneetvelden, geluid en visuele hinder ook ingegaan op de gevolgen van het inpassingsplan voor de bedrijfsvoering van [vennoot]. [vennoot] heeft ook gewezen op andere aspecten die verband houden met zijn bedrijfsvoering.
Zo wijst [vennoot] erop dat hij de landbouwgronden waar de opstijgpunten zijn voorzien niet meer kan gebruiken voor zijn agrarisch bedrijf. Hiermee neemt de oppervlakte grasland die beschikbaar is voor zijn bedrijf af, wat onder meer gevolgen heeft voor de afzet van de mest van zijn melkvee, zo brengt [vennoot] naar voren.
Daarnaast betoogt [vennoot] dat hij als gevolg van de opstijgpunten met omliggend hekwerk wordt belemmerd in zijn landwerkzaamheden. Zo ligt zijn kavelpad in de huidige situatie op een zodanig ruime afstand van de bestaande hoogspanningsmasten dat hij met zijn landbouwmachines van deze masten geen hinder ondervindt. Dit verandert volgens hem wanneer bij de masten opstijgpunten met een hekwerk worden gerealiseerd.
Wat betreft de ondergrondse hoogspanningskabels betoogt [vennoot] dat bij de aanleg van deze kabels de drainage die hij in de door hem gepachte landbouwgronden heeft aangebracht, wordt aangetast. Weliswaar zal de drainage volgens TenneT weer worden hersteld, maar de grond zal na de herstelwerkzaamheden lange tijd inklinken, zo betoogt [vennoot]. Dit heeft volgens hem negatieve effecten op de afvoerende werking van zijn drainage.
Tot slot stelt [vennoot] dat voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels toestemming is vereist van hem als pachter van de landbouwgronden. Deze toestemming heeft hij echter nog niet gegeven. Dat geldt volgens hem ook voor het gebruik van het door hem aangelegde kavelpad. Uit gesprekken met TenneT is volgens [vennoot] gebleken dat ervan wordt uitgegaan dat de opstijgpunten via zijn kavelpad toegankelijk zijn. Hiervoor heeft hij echter geen toestemming gegeven.
11.1. De Afdeling volgt [vennoot] niet in zijn opvatting dat de realisatie van de opstijgpunten, gelet op het daarmee gepaarde gaande oppervlakteverlies van de bij hem in gebruik zijnde landbouwgronden, onevenredige gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. De oppervlakte van het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf - Opstijgpunt" bedraagt ongeveer 0,2 ha. Dit is verhoudingsgewijs, gelet op de totale bij [vennoot] in gebruik zijnde oppervlakte aan landbouwgrond, een relatief beperkte oppervlakte. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat de gevolgen van dit oppervlakteverlies voor de bedrijfsvoering van [vennoot] zo nadelig zijn dat de ministers hieraan een zwaarder gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation met bijbehorende opstijgpunten zijn gediend.
11.2. Dat geldt ook voor de door [vennoot] genoemde omstandigheid dat hij als gevolg van de opstijgpunten mogelijk lastiger met zijn landbouwmachines om de bestaande hoogspanningsmasten kan manoeuvreren. Ook dat is geen omstandigheid die naar het oordeel van de Afdeling leidt tot zulke nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van [vennoot], dat de ministers hiermee bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening hadden moeten houden. Mogelijk dat dit aspect in overleg met TenneT in de uitvoeringsfase aan de orde kan komen, bijvoorbeeld door het verleggen van een deel van het kavelpad ter hoogte van de opstijgpunten. Zulke uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet beoordeeld worden.
11.3. Wat betreft de verwijzing van [vennoot] naar de gevolgen voor zijn drainage overweegt de Afdeling dat dit aspect - zoals ook op de zitting door TenneT is toegelicht - onderdeel is van het schadebeleid van TenneT. In de uitvoeringsfase zal TenneT in overleg met [vennoot] beoordelen hoe een eventuele aantasting van de drainage tijdens de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels kan worden hersteld. Het herstellen van inklinking van de grond na de herstelwerkzaamheden is hier onderdeel van, zo heeft TenneT op de zitting toegelicht. Een en ander hangt volgens TenneT af van wat in de uitvoeringsfase met [vennoot] in het kader van de schadeafwikkeling hierover wordt afgesproken.
In deze procedure bij de Afdeling zijn zulke schadeafwikkelingen niet aan de orde. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, overweging 54.2 en verder, is wat betreft de gevolgen voor de inkomens- en vermogenspositie van appellanten in de procedure over het inpassingsplan alleen de vraag aan de orde of de ministers zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat de toepasselijke wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen toereikend zijn gelet op de belangen van appellanten. Het is daarbij niet nodig dat op het moment van de vaststelling van het plan al vaststond wat de hoogte van een eventuele schadevergoeding in een specifiek geval zal zijn en op welke wijze deze zal worden toegekend. Onder 54.8 heeft de Afdeling overwogen dat werkschade als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden kan worden toegekend door het sluiten van een minnelijke overeenkomst en dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze regeling ontoereikend zal zijn voor de door appellanten in die procedure te lijden schade. De Afdeling ziet geen aanleiding om ten aanzien van de door [vennoot] mogelijk te lijden schade aan zijn drainage op dit punt tot een ander oordeel te komen. 11.4. Over het ontbreken van de volgens [vennoot] benodigde toestemming voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels, hebben de ministers er terecht op gewezen dat op grond van artikel 3.36a, eerste lid, van de Wro het project waarvoor het inpassingsplan is vastgesteld voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht wordt aangemerkt als een openbaar werk van algemeen nut. De Belemmeringenwet Privaatrecht biedt de mogelijkheid aan [vennoot] een gedoogplicht op te leggen, als met hem geen overeenstemming wordt bereikt over de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels in de bij hem in gebruik zijnde landbouwgronden. In de omstandigheid dat [vennoot] nog geen toestemming heeft gegeven voor de aanleg van deze kabels hebben de ministers dan ook geen aanleiding hoeven zien het inpassingsplan niet vast te stellen.
Dat TenneT tot slot voornemens zou zijn gebruik te maken van het kavelpad van [vennoot], blijkt niet uit de dossierstukken. Dat is een aspect dat in de uitvoeringsfase in minnelijk overleg tussen TenneT en [vennoot] aan de orde kan komen.
De betogen slagen niet.
Waardevermindering woning
12. [appellant sub 2] stelt tot slot dat het project een waardevermindering van zijn woning tot gevolg heeft.
12.1. Ook ten aanzien van de vermogenspositie van [appellant sub 2] geldt dat, zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, overweging 54.2, heeft overwogen, niet is vereist dat op het moment van de vaststelling van het plan al vaststond wat de hoogte van de mogelijk door [appellant sub 2] te lijden schade is en op welke wijze deze zal worden vergoed. Beoordeeld moet worden of de ministers zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat de toepasselijke wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen toereikend zijn gelet op de belangen van omwonenden en nabij het projectgebied gevestigde bedrijven. 12.2. Een mogelijke waardevermindering van de woning van [appellant sub 2] is een vorm van planschade. De grondslag voor een tegemoetkoming in planschade is artikel 6.1 van de Wro. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze regeling ontoereikend is voor de door [appellant sub 2] mogelijk te lijden schade. Daarnaast bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat de waardevermindering van de woning van [appellant sub 2] zo groot zal zijn dat de ministers bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan zij hebben gedaan.
Het betoog slaagt niet.
De aan TenneT verleende omgevingsvergunning
13. Op de zitting heeft [vennoot] vermeld dat hij geen specifieke beroepsgronden heeft gericht tegen de op 22 januari 2021 aan TenneT verleende omgevingsvergunning. Zijn beroep moet zo worden opgevat dat hij van mening is dat wanneer de Afdeling tot het oordeel zou komen dat het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan moet worden vernietigd, dat tot gevolg heeft dat ook de op grond van dit inpassingsplan aan TenneT verleende omgevingsvergunning moet worden vernietigd. Omdat de beroepsgronden van [vennoot] gericht tegen het inpassingsplan, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet slagen en daarom geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het inpassingsplan, ziet de Afdeling in wat [vennoot] heeft aangevoerd ook geen aanleiding om tot vernietiging van de aan TenneT verleende omgevingsvergunning over te gaan.
Hetzelfde geldt voor [appellant sub 2]. Ook hij heeft geen specifieke beroepsgronden gericht tegen de op 22 januari 2021 aan TenneT verleende omgevingsvergunning. Omdat ook zijn beroepsgronden gericht tegen het inpassingsplan niet slagen, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd evenmin aanleiding om tot vernietiging van de aan TenneT verleende omgevingsvergunning over te gaan.
Conclusie
14. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de realisatie van het hoogspanningsstation met bijbehorende ondergrondse hoogspanningskabels en opstijgpunten doorgang kan vinden.
15. Verweerders hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
810