202302470/1/V3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 april 2023 in zaak nr. NL23.9781 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 12 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht over het oordeel van de rechtbank over de taal waarin het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft plaatsgevonden en de afwezigheid van een tolk bij dat gehoor. De vreemdeling heeft daar in beroep niet over geklaagd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 6.1, volgt dat de ambtshalve toets van de rechter zich niet uitstrekt tot handelingen van de staatssecretaris voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0750, onder 2.3.5, volgt dat gebreken in dat soort handelingen niet direct leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring maar tot een belangenafweging. De eis dat het gehoor moet plaatsvinden in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal of met een tolk valt onder dat soort handelingen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte ambtshalve geoordeeld over de taal van het gehoor en de afwezigheid van een tolk. Alleen al daarom slaagt de grief. 2. Het hoger beroep is gegrond. Wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven, beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3. De beroepsgrond waarin de vreemdeling heeft aangevoerd dat verschillende gronden ten onrechte aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, slaagt niet. De staatssecretaris heeft onder andere zware grond 3c aan de maatregel ten grondslag gelegd. Die grond heeft hij terecht voorzien van de feitelijke toelichting dat hij eerder een terugkeerbesluit heeft genomen en dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de daaruit volgende vertrekplicht. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, onder 15. Het betoog van de vreemdeling dat hij de termijn voor vrijwillig vertrek met slechts een paar dagen had overschreden op het moment dat hij werd staandegehouden, doet niet af aan de juistheid van die toelichting. Samen met de onbestreden lichte gronden 4c en 4d zijn er voldoende gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd (artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000). Wat de vreemdeling over de andere gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. 4. De beroepsgrond waarin de vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris in de maatregel ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel dan bewaring, slaagt niet. De staatssecretaris heeft gewezen op het onttrekkingsrisico dat blijkt uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Daarnaast heeft de staatssecretaris gewezen op de omstandigheden dat de vreemdeling zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij eerder in de gelegenheid is gesteld om vrijwillig terug te keren naar Moldavië maar dat niet heeft gedaan. Verder heeft de staatssecretaris de vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring algemene en specifieke vragen gesteld over zijn persoonlijke omstandigheden en belangen. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat uit de antwoorden van de vreemdeling geen omstandigheden blijken die tot de conclusie leiden dat bewaring in dit geval onevenredig bezwarend is. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd waarom hij in dit geval niet heeft volstaan met een lichter middel dan bewaring.
5. De Afdeling ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 april 2023 in zaak nr. NL23.9781;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2023
873