ECLI:NL:RVS:2023:2748

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
202200370/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 15 november 2019. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 15 oktober 2020 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan, heeft hoger beroep ingesteld na de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State overweegt dat de vreemdeling nadere stukken heeft ingediend, waarvan een deel na de uitspraak van de rechtbank is gedateerd. De Raad oordeelt dat deze stukken niet bij de beoordeling van het hoger beroep kunnen worden betrokken, omdat de vreemdeling geen verklaring heeft gegeven waarom deze stukken niet eerder zijn overgelegd. De Raad stelt dat als de vreemdeling deze stukken bij de besluitvorming wil laten betrekken, hij een nieuwe aanvraag moet indienen.

Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.

Uitspraak

202200370/1/V2.
Datum uitspraak: 17 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2021 in zaak nr. 20/8147 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De door de vreemdeling ingediende nadere stukken dateren deels van na de uitspraak van de rechtbank. Een ander deel van de stukken dateert van voor de uitspraak van de rechtbank en de vreemdeling geeft geen verklaring waarom hij die stukken niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen. De stukken kunnen daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken (zie ter vergelijking de Afdelingsuitspraken van 17 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:145, onder 1, en van 13 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:980, onder 1). Als de vreemdeling de stukken bij de besluitvorming wil laten betrekken, kan hij een nieuwe aanvraag indienen.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023
314-1021