ECLI:NL:RVS:2023:2655
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 april 2021 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar heeft aangetekend. Dit bezwaar werd op 22 oktober 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.M. Wouw, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De vreemdeling heeft in haar eerste grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond. De Afdeling oordeelt dat deze grief slaagt, maar dat dit niet betekent dat de uitspraak van de rechtbank niet kan standhouden. De vreemdeling heeft met de overgelegde documenten, die tegenstrijdig zijn, haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt.
De Afdeling heeft ook de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een DNA-onderzoek en een verklaring van een kindcentrum, niet meegenomen in de beoordeling, omdat deze stukken pas na de uitspraak van de rechtbank zijn ingediend en de vreemdeling geen reden heeft gegeven voor het niet eerder indienen van deze stukken. Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.