ECLI:NL:RVS:2023:2655

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
202201744/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 april 2021 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar heeft aangetekend. Dit bezwaar werd op 22 oktober 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.M. Wouw, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De vreemdeling heeft in haar eerste grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond. De Afdeling oordeelt dat deze grief slaagt, maar dat dit niet betekent dat de uitspraak van de rechtbank niet kan standhouden. De vreemdeling heeft met de overgelegde documenten, die tegenstrijdig zijn, haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt.

De Afdeling heeft ook de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een DNA-onderzoek en een verklaring van een kindcentrum, niet meegenomen in de beoordeling, omdat deze stukken pas na de uitspraak van de rechtbank zijn ingediend en de vreemdeling geen reden heeft gegeven voor het niet eerder indienen van deze stukken. Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202201744/1/V2.
Datum uitspraak: 13 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], zich ook noemende: [vreemdeling 2],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 28 februari 2022 in zaak nr. NL21.17926 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.M. Wouw, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij met de door haar overgelegde stukken haar identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond, waardoor de gestelde familierechtelijke relatie met haar kinderen ook niet is aangetoond. Dit betoog slaagt. De vreemdeling wijst namelijk terecht op de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, over de bewijsmaatstaf en het beoordelingskader voor de identiteit en nationaliteit van een gestelde derdelander die een beroep doet op het arrest van het Hof van Justitie, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
1.1.    Dit betekent echter niet dat de uitspraak van de rechtbank geen stand kan houden. Ook met de hiervoor genoemde bewijsmaatstaf, heeft de vreemdeling met alle door haar aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt. Daartoe heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat de vreemdeling verschillende documenten heeft overgelegd die tegenstrijdig zijn met elkaar en niet zijn te herleiden tot één persoon.
2.       De Afdeling betrekt de eerst in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder het DNA-onderzoek van 2 mei 2022 van Verilabs en de verklaring van 29 juli 2022 van Kindcentrum Rendierhof in Tilburg, op grond van artikel 85 van de Vw 2000 niet bij de beoordeling van het hoger beroep. Deze stukken dateren namelijk van na de uitspraak van de rechtbank en zijn op verzoek van de vreemdeling opgesteld, terwijl de vreemdeling geen reden heeft gegeven waarom zij dergelijke stukken niet eerder kon inbrengen. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1212, onder 1, en van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:121, onder 2.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023
915