ECLI:NL:RVS:2020:1212
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 februari 2019 hun beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 december 2016 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 21 juli 2017, hebben de vreemdelingen beroep aangetekend bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had afgewezen.
In hoger beroep hebben de vreemdelingen een rapport van een DNA-onderzoek overgelegd, maar dit kon niet worden meegenomen in de beoordeling vanwege het ex-tuncbeoordelingskader. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.