ECLI:NL:RVS:2023:2276

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
202301096/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 13 juni 2023 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 11 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 14 februari 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 4 april 2023 laten weten dat hij het besluit van 11 januari 2023 heeft ingetrokken en de asielaanvraag van de vreemdeling alsnog in behandeling zal nemen. De vreemdeling heeft echter besloten het hoger beroep niet in te trekken en verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling zijn doel heeft bereikt met de intrekking van het besluit. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden, aangezien de asielaanvraag door tijdsverloop alsnog in behandeling is genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

Uitspraak

202301096/1/V1.
Datum uitspraak: 13 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 februari 2023 in zaak nr. NL23.1088 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft daar desgevraagd op gereageerd.
Overwegingen
1.       Bij brief van 4 april 2023 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 11 januari 2023 heeft ingetrokken en dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal behandelen, omdat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat hij hierin geen aanleiding ziet het hoger beroep in te trekken en heeft hij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling heeft genomen.
3.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij, zoals in dit geval, als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023
488-1042